Je lichaam probeert je inwendige milieu zo constant mogelijk te houden zodat de omgeving van cellen zo optimaal mogelijk is (osmotische waarde, zuurgraad, aanwezigheid mineralen en brandstoffen, temperatuur).
Het vermogen van het lichaam om je inwendige milieu constant te houden heet homeostase.
Slide 4 - Tekstslide
Inwendig milieu
Om het inwendige milieu constant te houden meet het lichaam continu de waardes van bijvoorbeeld Ca2+, Na+, K+, CO2, O2, glucose maar ook de pH en temperatuur met behulp van gespecialiseerde zintuigcellen.
Ook heeft het lichaam een bepaalde normwaarden.
Slide 5 - Tekstslide
Regelkringen in het lichaam
Voorbeelden:
Bloedsuikerspiegel
Hormonen regelen bijsturen bij een te hoge en een te lage glucoseconcentratie in het bloed.
Waterhuishouding (nieren/ ADH)
Hormonen regelen de hoeveelheid water die via de urine wordt uitgescheiden
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Dynamisch evenwicht
Door de regelkringen krijg je een dynamisch evenwicht.
Komt een waarde boven de norm dan gebeuren er automatisch dingen die zorgen dat de waarde verlaagt. Wordt de waarde te laag dan gebeuren er automatisch dingen die zorgen dat de waarde weer verhoogt. De waarde schommelt op de norm.
Slide 8 - Tekstslide
Dynamisch evenwicht
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Glucose
Insuline: wordt afgegeven door de alvleesklier bij een hoge bloedsuikerspiegel. Spieren en lever nemen glucose op en vormen glycogeen. Bloedsuikerspiegel daalt
Glucagon: wordt afgegeven door de alvleesklier bij een lage bloedsuikerspiegel. Lever zet glucagon om in glucose. Bloedsuikerspiegel stijgt.
Slide 11 - Tekstslide
Glucose
Adrenaline: stresshormoon, wordt aangemaakt door de bijnieren (die BINAS 89A).
Zorgt voor extra afbraak glycogeen door de lever: extra glucose beschikbaar in het bloed voor vechten of vluchten.
Slide 12 - Tekstslide
Doel en begrippen 13.5
Je leert hoe je lichaam de omgeving van de cellen zo constant mogelijk houdt