13.5 In evenwicht H5

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
Paragraaf 13.5 In evenwicht
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 14 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
Paragraaf 13.5 In evenwicht

Slide 1 - Tekstslide

Inhoud hoofdstuk
13.1 Ademen
13.2 Gaswisseling
13.3 Uitscheiding van water en andere stoffen 
13.4 Nieren
13.5 In evenwicht

Daarna nog: H14 Reageren (zenuwstelsel,zintuigen, hormonen)
Herhalen: H6 (Voeding, vertering en gezondheid)

Slide 2 - Tekstslide

Doel en begrippen 13.5

Je leert hoe je lichaam de omgeving van de cellen zo constant mogelijk houdt

glucagon, adrenaline, insuline, glycogeen, inwendig milieu, zintuigcellen, norm, negatieve terugkoppeling, spieren, klieren, dynamisch evenwicht, homeostase

Slide 3 - Tekstslide

Inwendig milieu
Je lichaam probeert je inwendige milieu zo constant mogelijk te houden zodat de omgeving van cellen zo optimaal mogelijk is (osmotische waarde, zuurgraad, aanwezigheid mineralen en brandstoffen, temperatuur).

Het vermogen van het lichaam om je inwendige milieu constant te houden heet homeostase.



Slide 4 - Tekstslide

Inwendig milieu
Om het inwendige milieu constant te houden meet het lichaam continu de waardes van bijvoorbeeld Ca2+, Na+, K+, CO2, O2, glucose maar ook de pH en temperatuur met behulp van gespecialiseerde zintuigcellen.

Ook heeft het lichaam een bepaalde normwaarden.


Slide 5 - Tekstslide

Regelkringen in het lichaam
Voorbeelden:
Bloedsuikerspiegel
Hormonen regelen bijsturen bij een te hoge en een te lage glucoseconcentratie in het bloed.
Waterhuishouding (nieren/ ADH)
Hormonen regelen de hoeveelheid water die via de urine wordt uitgescheiden

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Dynamisch evenwicht
Door de regelkringen krijg je een dynamisch evenwicht.
Komt een waarde boven de norm dan gebeuren er automatisch dingen die zorgen dat de waarde verlaagt. Wordt de waarde te laag dan gebeuren er automatisch dingen die zorgen dat de waarde weer verhoogt. De waarde schommelt op de norm.

Slide 8 - Tekstslide

Dynamisch evenwicht

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Glucose
Insuline: wordt afgegeven door de alvleesklier bij een hoge bloedsuikerspiegel. Spieren en lever nemen glucose op en vormen glycogeen. Bloedsuikerspiegel daalt

Glucagon: wordt afgegeven door de alvleesklier bij een lage bloedsuikerspiegel. Lever zet glucagon om in glucose. Bloedsuikerspiegel stijgt.

Slide 11 - Tekstslide

Glucose
Adrenaline: stresshormoon, wordt aangemaakt door de bijnieren (die BINAS 89A).
Zorgt voor extra afbraak glycogeen door de lever: extra glucose beschikbaar in het bloed voor vechten of vluchten.

Slide 12 - Tekstslide

Doel en begrippen 13.5

Je leert hoe je lichaam de omgeving van de cellen zo constant mogelijk houdt

glucagon, adrenaline, insuline, glycogeen, inwendig milieu, zintuigcellen, norm, negatieve terugkoppeling, spieren, klieren, dynamisch evenwicht, homeostase

Slide 13 - Tekstslide

Huiswerk
In je boek.
Maak de opdrachten van 
13.5: 4, 6, 7, 8, 9, 10


Slide 14 - Tekstslide