Het redekundig ontleden van enkelvoudige zinnen: persoonsvorm t/m bijwoordelijke bepaling

Het redekundig ontleden van enkelvoudige zinnen: persoonsvorm t/m bijwoordelijke bepaling
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Het redekundig ontleden van enkelvoudige zinnen: persoonsvorm t/m bijwoordelijke bepaling

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoel
Aan het einde van deze les kan je enkelvoudige zinnen ontleden en bij aanwezigheid de zinsdelen:
1) pv       4) lv
2) ow     5) mv
3) wg     6) bwb
benoemen en noteren. 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld
De wielrenners trainen wekelijks in groepsverband.

De wielrenners / trainen / wekelijks / in groepsverband.

Wat is de persoonsvorm? 

Hoe zit het met de zinsdeelstreepjes? 

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het onderwerp
Wie 'trainen?' 

Regel: wie / wat + pv = ow

Het antwoord op die vraag is het onderwerp. 
ow = De wielrenners

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het werkwoordelijk gezegde
Regel: Alle werkwoorden in de zin (incl. persoonsvorm).

Bij de volgende bushalte / stapt / mevrouw De Wever (ow) / uit. 

wg = 'stapt uit' (want het hele werkwoord is uitstappen)

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lijdend voorwerp
Zo vind je het lijdend voorwerp. 

'Op de markt heeft Ricardo een warme winterjas gekocht.'

Regel LV = wie + wat + persoonsvorm + onderwerp + werk. gez? 

Wat is het lijdend voorwerp in de bovenstaande zin? 

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Meewerkend voorwerp
Een meewerkend voorwerp geeft aan voor wie iets bestemd is. Het is vaak een mens of een dier. 

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Meewerkend voorwerp
Het meewerkend voorwerp komt voor bij werkwoorden die iets te maken hebben met ‘vertellen’ (antwoorden, beloven, uitleggen) of met ‘geven’ (overhandigen, betalen). 

Een meewerkend voorwerp kan beginnen met aan, maar dat hoeft niet.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Meewerkend voorwerp
Regel:  Aan wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp? 

Vraag: Aan wie heeft Thirza een geheimpje verteld? 

mv = aan haar zusje

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijwoordelijke bepaling 
Een bijwoordelijke bepaling (bwb) geeft vaak een plaats (op zolder), een tijd (over twee weken) of een reden (vanwege het slechte weer) aan. 

Een zin kan geen, één of meer bijwoordelijke bepalingen bevatten.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Noteer het lijdend voorwerp in deze zin:
Gisteren heb ik voor mijn moeder een pizza besteld bij de lokale Italiaan.

Slide 11 - Open vraag

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Noteer het meewerkend voorwerp in deze zin:
Gisteren heb ik voor mijn moeder een pizza besteld bij de lokale Italiaan.

Slide 12 - Open vraag

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Noteer alle bijwoordelijke bepalingen van deze zin:
Gisteren heb ik voor mijn moeder een pizza besteld bij de lokale Italiaan.

Slide 13 - Open vraag

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.