Denk na over situaties waar jezelf enorm gemotiveerd was, situaties waarin je niet gemotiveerd was maar het toch aanging en situaties waarin je niet gemotiveerd was en de situatie liet voor wat het was.
Je omschrijft een voorbeeld bij elke situatie en geeft aan welke beweegredenen je had. Tot slot geef je aan om wat voor soort motivatie het gaat.
EM= extrinsieke motivatie
INM= intrinsieke normatieve motivatie (plichtsgevoel)
IHM= intrinsieke hedonistische motivatie (pleziergevoel)