Huiswerk voor volgende les intro en weet je het nog h5
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 4
In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Herhaling hoofdstuk 4 par 3 en 4
Vandaag gaan we testen of jullie het weten.
Volgende week woensdag is de toets hoofdstuk 4
Huiswerk voor volgende les intro en weet je het nog h5
Slide 1 - Tekstslide
Wat is: Machines die het zware werk van mensen makkelijker maken?
A
Mechanisatie
B
Automatisering
C
Industrie
D
BTW
Slide 2 - Quizvraag
Waar komt het aanbod van arbeid vandaan?
A
arbeiders
B
arbeidsverdeling
C
beroepsbevolking
D
arbeidsmarkt
Slide 3 - Quizvraag
Een teveel aan arbeiders kan leiden tot ontslag.
A
juist
B
onjuist
Slide 4 - Quizvraag
Een voorbeeld van de informele sector is...
A
leraar
B
vuilnisman
C
thuis vrijwillig helpen met stofzuigen
D
een potje voetbal kijken
Slide 5 - Quizvraag
Een voorbeeld van de formele sector is...
A
boodschappen door voor je oma
B
Stofzuigen bij jouw ouders
C
jouw kamer opruimen
D
bakker
Slide 6 - Quizvraag
Waar staat UWV voor?
A
Uitvoeringsinstituut WerknemersVerzekeringen
B
Uitvoeringsinstituut WerknemersVoorziening
Slide 7 - Quizvraag
Het UWV helpt bij het zoeken naar een baan en bij het aanvragen van een uitkering.
A
juist
B
onjuist
Slide 8 - Quizvraag
Welke beroepen horen tot de quartaire sector?
A
een verpleegster en een politieagent
B
verzekeringsagent en een winkelbediende
C
een boer en een goudzoeker
D
een slager en een stratenmaker
Slide 9 - Quizvraag
Mechanisatie en automatisering zijn voorbeelden van...
A
Arbeidsintensieve productie
B
Kapitaalintensieve productie
Slide 10 - Quizvraag
Wat is een juiste volledige omschrijving van het UWV Werkbedrijf?
A
Het UWV werkbedrijf adviseert bedrijven.
B
Het UWV Werkbedrijf verstrekt uitkeringen.
C
Het UWV Werkbedrijf helpt mensen bij het vinden van een baan. Als het niet lukt om een baan te vinden kan men een uitkering aanvragen .
D
Het UWV werkbedrijf neemt mensen in dienst die zelf geen werk kunnen vinden.
Slide 11 - Quizvraag
Op een krappe arbeidsmarkt is de werkloosheid ......a....... en hebben de lonen de neiging te ........b....... .
A
a = groot, b = stijgen
B
a = klein, b = stijgen
C
a = groot, b = dalen
D
a = klein, b = dalen
Slide 12 - Quizvraag
Wanneer de vraag naar arbeid groter is dan het het aanbod van arbeid, spreken economen van een........
A
krappe arbeidsmarkt
B
ongelijke arbeidsmarkt
C
ruime arbeidsmarkt
Slide 13 - Quizvraag
Primaire
Tertiaire
Secundaire
Quartaire
Slide 14 - Sleepvraag
De Arbowet en de arbeidstijden wet worden gecontroleerd door?
A
De arbeidsinspectie
B
De keuringsdienst van waarde
C
De werkgever en de werknemer
D
De politie
Slide 15 - Quizvraag
Wanneer je een tijdje per jaar niet kunt werken noem je deze werkloosheid ...
A
structurele werkloosheid.
B
seizoenswerkloosheid.
C
verborgen werkloosheid.
D
conjuncturele werkloosheid.
Slide 16 - Quizvraag
Conjuncturele werkloosheid is blijvend.
A
waar
B
niet waar
Slide 17 - Quizvraag
Wanneer de mens wordt overgenomen door een machine is dat ... werkloosheid
A
frictie
B
structurele
C
machinale
D
conjuncturele
Slide 18 - Quizvraag
Als de economie beter gaat, gaan consumenten altijd meer besteden.
A
juist
B
onjuist
Slide 19 - Quizvraag
Welke werkloosheid is niet tijdelijk?
A
seizoenswerkloosheid
B
structurele werkloosheid
C
regionale werkloosheid
D
frictiewerkloosheid
Slide 20 - Quizvraag
Welke vorm van werkloosheid krijg je wanneer bedrijven zich naar het buitenland verplaatsen?
A
regionale werkloosheid
B
conjuncturele werkloosheid
C
seizoenswerkloosheid
D
structurele werkloosheid
Slide 21 - Quizvraag
Regionale
Structurele
Conjuncturele
Frictie
Seizoens
Slide 22 - Sleepvraag
Als de overheid de loonbelasting met 2% verlaagt, zullen....
A
- de loonkosten van de werkgever dalen
- de nettolonen van de werknemers stijgen
- de prijzen van producten hierdoor niet stijgen en de werknemers kunnen dan meer kopen
B
- de loonkosten voor de werkgever dalen
- de nettolonen van de werknemers dalen - de prijzen van producten hierdoor niet stijgen en de werknemers kunnen dan meer kopen
C
- de loonkosten voor de werkgever stijgen
- de nettolonen van de werknemers stijgen
- de prijzen van producten hierdoor niet stijgen en de werknemers kunnen dan meer kopen
D
- de loonkosten voor de werkgever gelijk blijven
- de nettolonen van de werknemers stijgen
- de prijzen van producten hierdoor niet stijgen en de werknemers kunnen dan meer kopen
Wij gebruiken cookies om jouw gebruikerservaring te verbeteren en persoonlijke content aan te bieden. Door gebruik te maken van LessonUp ga je akkoord met ons cookiebeleid.