doelwoorden

vaktaalwoorden

Doelwoorden in elke les
1 / 57
volgende
Slide 1: Tekstslide
OmgangskundeMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 57 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

vaktaalwoorden

Doelwoorden in elke les

Slide 1 - Tekstslide

ADL/ Zorg

Slide 2 - Tekstslide

als je verkouden bent kan je iemand anders
A
belasten
B
ziek maken
C
besmetten

Slide 3 - Quizvraag

corona is een ziekte die snel .....
hierdoor waren veel landen besmet
A
verstreken
B
verspreid
C
opkwam

Slide 4 - Quizvraag

de mazelen, waterpokken en rode hond zijn
A
virussen
B
ernstig
C
gevaarlijk
D
kinderziektes

Slide 5 - Quizvraag

als kind neem je een prik die ook wel de sinas en cola prik genoemd wordt.
dit is :
A
een vaccinatie
B
pijnlijk
C
verplicht
D
een spuit

Slide 6 - Quizvraag

doelwoorden over helpende plus 

Slide 7 - Tekstslide

leg uit wat een medicatieketen is

Slide 8 - Open vraag

Ik ben Amina en ik heb slaapproblemen, ik ben hiervoor naar de huisarts geweest en heb hiervoor slaapmedicatie gekregen. na een tijdje moest ik een hogere dosering dit komt door

Slide 9 - Open vraag

er zijn meerdere soorten pillen, je hebt bepaalde pillen met een suiker laagje voor mensen die pillen slikken moeilijk vinden. deze pillen Noem je
A
dragee
B
tabletten
C
drasse
D
snoepjes

Slide 10 - Quizvraag

hoe heet dit soort pil
A
tablet
B
capsule

Slide 11 - Quizvraag

welke woorden komen in je op bij het woord dermaal

Slide 12 - Open vraag

Anatomie 

Slide 13 - Tekstslide

welke 5 zintuigen zijn er

Slide 14 - Open vraag

wat komt in je op als je denkt aan alle zintuigen

Slide 15 - Open vraag

doorstroom welzijn 
doelwoorden 

Slide 16 - Tekstslide

wat wordt er bedoeld met planmatig werken

Slide 17 - Open vraag

Slide 18 - Tekstslide

wat is de manier van werken in de afbeelding hiervoor
A
organiseerd
B
methodisch
C
handig

Slide 19 - Quizvraag

BBL helpende plus 
doelwoorden 

Slide 20 - Tekstslide

Een ander woord voor suiker is
A
zoet
B
dextrose
C
glucose

Slide 21 - Quizvraag

wat is hypoglycemie

Slide 22 - Open vraag

wat is hyperglycemie

Slide 23 - Open vraag

Noem woorden die te maken hebben met een tumor

Slide 24 - Open vraag

een goed aardige tumor noem je
A
malinge
B
benigne

Slide 25 - Quizvraag

leg het woord tremoren uit

Slide 26 - Open vraag

digitale vaardigheden 
doelwoorden 

Slide 27 - Tekstslide

Nauwkeurig werken betekent
A
Precies en netjes werken
B
Gegevens vastleggen
C
Iets ordenen
D
Iets Archiveren

Slide 28 - Quizvraag

Wat betekent dateren
A
In je agenda kijken
B
Ingekomen post van een datum voorzien

Slide 29 - Quizvraag

wat gebeurt er in de inbox van je computer
A
De e-mails komen binnen
B
De e-mails worden verstuurd

Slide 30 - Quizvraag

Wat is een backup maken
A
gegevens ordenen
B
een reservekopie van gegevens maken

Slide 31 - Quizvraag

werkplekleren

Slide 32 - Tekstslide

wat is een ander woord voor herstel
A
Reparatie
B
Schoonmaken
C
Poetsen
D
Schilderen

Slide 33 - Quizvraag

Waar denk je aan bij onderhoud
A
Iets maken
B
Goed werk leveren
C
Iets in goede conditie houden

Slide 34 - Quizvraag

Waarmee verwijder je kalkaanslag
A
Azijn of Citroen
B
Afwasmiddel

Slide 35 - Quizvraag

wat betekent ontkalken
A
Het ontstaan van kalk
B
Kalkaanslag verwijderen

Slide 36 - Quizvraag

wat is vetluis
A
vette aanslag in de wasmachine
B
vetvlekken in kleding

Slide 37 - Quizvraag

Omgangskunde

Slide 38 - Tekstslide

wat is een ander woord voor Stimuleren
A
Enthousiast
B
Aanmoedigen
C
Teleurgesteld
D
Proberen

Slide 39 - Quizvraag

zelfredzaamheid is....
A
Hulp nodig hebben
B
Professionele zorg krijgen
C
Voor een ander kunnen zorgen
D
Voor jezelf kunnen zorgen

Slide 40 - Quizvraag

Wanneer is iemand teleurgesteld
A
Bij een verdrietige situatie
B
wanneer iets anders gaat dan gehoopt

Slide 41 - Quizvraag

iemand die enthousiast is doet iets
A
Omdat het moet
B
Met tegenzin
C
Met veel plezier
D
Met gevoel verantwoordelijk te zijn

Slide 42 - Quizvraag

Het woord Diversiteit staat voor
A
Deskundigheid
B
Werklust
C
Verschillen tussen mensen
D
Professionele ondersteuning

Slide 43 - Quizvraag

Intramurale zorg is
A
Zorg bij de cliënt thuis
B
24 uurszorg in een instelling
C
De cliënt gaat naar de dagopvang en woont thuis

Slide 44 - Quizvraag

Extramurale zorg
A
Zorg bij de client thuis
B
24 uurszorg in een instelling
C
de cliënt gaat naar de dagopvang en woont thuis

Slide 45 - Quizvraag

Semimurale zorg is
A
Zorg bij de cliënt thuis
B
24 uurszorg in een instelling
C
De cliënt gaat naar een dagopvang en woont thuis

Slide 46 - Quizvraag

Communicatie

Slide 47 - Woordweb

Feedback

Slide 48 - Woordweb

Bij communicatie is de persoon die luistert
A
De zender
B
De boodschap
C
De ontvanger

Slide 49 - Quizvraag

Bij communicatie is wat er verteld wordt
A
De zender
B
De boodschap
C
De ontvanger

Slide 50 - Quizvraag

Bij communicatie is de persoon die iets verteld
A
De zender
B
De boodschap
C
De ontvanger

Slide 51 - Quizvraag

LOB

Slide 52 - Tekstslide

wat betekent concreet zijn
A
Actie ondernemen
B
Duidelijk zijn

Slide 53 - Quizvraag

Wat zijn andere woorden voor daadkrachtig
A
tastbaar en realistisch
B
energiek en werklustig

Slide 54 - Quizvraag

Wat is een netwerk
A
Een groep mensen die je kent
B
Starten met een nieuwe baan

Slide 55 - Quizvraag

wat zijn je kwaliteiten
A
Je minder sterke kanten
B
Je sterke kanten

Slide 56 - Quizvraag

Wanneer ga je zoeken naar vacatures?
A
Als je opzoek bent naar een baan
B
Als je opzoek bent naar een vakantieadres

Slide 57 - Quizvraag