In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Soorten gesprekken
Informatief gesprek
Slechtnieuws gesprek
Helpend gesprek
Groeps/team gesprek
Slide 4 - Tekstslide
Een informatief gesprek is...
A
Je legt een stagiaire stapsgewijs uit hoe hij de de gymles moet voorbereiden
B
een sollicitatie gesprek
C
iemand slecht nieuws vertellen
D
een probleem oplossen
Slide 5 - Quizvraag
Hoe bereid je je goed voor op een informatief gesprek?
A
Niet weten waar het gesprek met de ander over zal gaan
B
De belangrijkste vragen die je wilt stellen noteren
C
Bedenken wat je precies te weten wilt komen
Slide 6 - Quizvraag
wat is het doel van het houden van een informatief gesprek
A
je wil gezellig bijkletsen
B
je wil informatie geven
C
je wil iemand een compliment geven
Slide 7 - Quizvraag
Wat is het doel van een slecht nieuws gesprek?
A
Je brengt op een duidelijke manier een positief bericht.
B
Iemand te laten huilen.
C
Een grappig bericht overbrengen.
D
Je brengt op een duidelijke manier een negatief bericht.
Slide 8 - Quizvraag
hoe verloopt een slechtnieuws gesprek?
A
ondersteunen, meedelen, frustratie verminderen
B
meedelen, frustratie verminderen, ondersteunen
C
frustratie verminderen, meedelen, ondersteunen
D
meedelen, ondersteunen, frustratie verminderen
Slide 9 - Quizvraag
wat is het hoofddoel van een helpend gesprek?
A
De client laten merken dat je er voor hem bent
B
De client laten zien dat je zijn zorgen serieus neemt
C
De client helpen met zijn problemen
D
De behoeften en wensen van de client in vervulling brengen
Slide 10 - Quizvraag
wat moet je doen wanneer je een helpend gesprek geeft?
A
probeer veel 'waarom' vragen te stellen
B
goed luisteren
C
houd de vragen kort en bondig
D
geef je mening in je vragen
Slide 11 - Quizvraag
Wat is een belangrijk aandachtspunt bij een helpend gesprek?
A
Blijf rustig en neem de tijd
B
Ga op zoek naar een oplossing
C
Probeer snel te zijn
D
Geef meer informatie bij de afsluiting van het gesprek
Slide 12 - Quizvraag
Wat is een groepsgesprek?
A
Twee mensen praten met elkaar.
B
Drie of meer mensen praten met elkaar.
C
Eén persoon is aan het woord.
D
Dit woord bestaat niet.
Slide 13 - Quizvraag
Noem 3 doelen van een groepsgesprek
A
Het oplossen van problemen
B
voor het geven van adviezen
C
Voor het nemen van beslissingen
D
Om de collega's beter te leren kennen
Slide 14 - Quizvraag
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Video
welke houding/gedrags kenmerken laat de man zien?
Slide 17 - Open vraag
Slide 18 - Tekstslide
Slide 19 - Tekstslide
In de communicatie wordt vaak gesproken over OMA thuislaten. Waar staat deze afkorting voor?
A
oorzaken, manieren en adviezen
B
opnames, moetjes en aanvullingen
C
oplossingen, maatregelen en aanwijzingen
D
oordelen, meningen en aannames of ongevraagde adviezen
Slide 20 - Quizvraag
Echt luisteren’ is het allerbelangrijkste in de zorg. Er is echter niets moeilijker dan dat. Er is altijd ruis. De meeste ruis zit in jezelf. Daarom zeggen we: ‘Laat OMA thuis’ en ‘Smeer Nivea’. Oma staat voor ‘Oordelen, Meningen en Aannames. Waar staat NIVEA voor?
A
Niet invoelen van een ander
B
Niet invullen voor een ander
C
Niet interesseren voor een ander
D
Nooit invullen voor een arts
Slide 21 - Quizvraag
Welke gesprekstechniek gebruik je bij motiveren?
A
ANNA
B
OMA
C
LSD
D
allemaal
Slide 22 - Quizvraag
Slide 23 - Tekstslide
wat word er bedoeld met deze gedichten? welke boodschap wil de dichter overbrengen?
Slide 24 - Open vraag
"Wees een OEN" Wat betekent OEN?
A
Openlijk, eerlijk, navragen
B
Openlijk, eenzaam, nieuwsgierig
C
Open, eerlijk, nieuwsgierig
D
Open, eenzaam, navragen
Slide 25 - Quizvraag
Is OEN een goede vaardigheid?
A
Ja
B
Nee
Slide 26 - Quizvraag
Waar ken je NIVEA van?
A
Een dagcrème
B
Een gesprekstechniek
C
Een nachtcrème
D
Een make-up remover
Slide 27 - Quizvraag
Wat is de afkorting van nivea?
A
Niet Interacteren Voor Een Andere.
B
Niet Inschatten Voor Een Andere.
C
Niet Interesse Voor Een Ander.
D
Niet Invullen Voor Een Ander.
Slide 28 - Quizvraag
NIVEA in een gesprek betekent
A
Dat je je eigen mening niet direct zegt
B
Dat je je cliënt in zijn of haar waarde laat
C
Dat je goed luistert
Slide 29 - Quizvraag
NIVEA, ANNA. Wat zeg je dan?
A
'Ik begrijp het toch niet helemaal, u zei .....'
B
'Wat verstaat u onder kwaliteit verbeteren?'
C
'Ik zie u knikken, bent u het ermee eens dat we.'
D
A+B+C
Slide 30 - Quizvraag
LSD (Luisteren, Samenvatten, Doorvragen) helpt je in een doelgericht gesprek bij nog meer zaken. Welke is hierbij het belangrijkste?
A
Het helpt je om verslag te doen van een gesprek
B
Het helpt je regie te houden over het gesprek
C
Het helpt je de ander te beseffen met wie hij of zij spreekt
D
Het helpt je om het gesprek af te ronden
Slide 31 - Quizvraag
LSD staat voor
A
Luisteren-samenvatten-doorvragen
B
Lief zijn- samenwerken-denkn
C
Luisteren-samen-denken
D
Luisteren-samenwerken-doorvragen
Slide 32 - Quizvraag
Welke gesprekstechniek gebruik je bij motiveren?
A
ANNA
B
OMA
C
LSD
D
allemaal
Slide 33 - Quizvraag
Slide 34 - Tekstslide
Slide 35 - Tekstslide
Slide 36 - Tekstslide
Slide 37 - Tekstslide
Slide 38 - Video
Doel van het gesprek?
Slide 39 - Open vraag
wat zie je aan luistergedrag?
Slide 40 - Open vraag
wat kan de verpleegkundige/verzorgende beter doen?