woordenschat H2 Formeel taalgebruik
1 / 29
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Wat is formeel taalgebruik?
Slide 2 - Open vraag
wat betekent 'teneinde'?
A
of
B
tegen het einde
C
tenslotte
D
om
Slide 3 - Quizvraag
wat betekent 'derhalve'?
A
dus
B
daarom
C
aan de ene kant
D
altijd
Slide 4 - Quizvraag
wat betekent 'hetzij'?
A
en ook
B
of
C
soort
D
volgens de wet
Slide 5 - Quizvraag
wat betekent de uitdrukking 'kort door de bocht'?
A
iemand afsnijden
B
tegen de regels
C
goed doordacht
D
makkelijk gezegd
Slide 6 - Quizvraag
Slide 7 - Tekstslide
Borend in mijn holle kies heeft mijn tandarts een zenuw ______ (raken).
A
geraakd
B
geraakt
Slide 8 - Quizvraag
Het op de flyer vermelde/vermeldde mailadres was helaas niet correct.
A
vermelde
B
vermeldde
Slide 9 - Quizvraag
Door een defecte wekker miste/mistte ik bijna de bus naar school.
A
miste
B
mistte
Slide 10 - Quizvraag
_____ (zoeken) naar een tekstbestand op zijn laptop heeft Jasper per ongeluk enkele bestanden gewist.
A
zoekend
B
zoekent
Slide 11 - Quizvraag
Na het rokerige feestje luchte/luchtte Jantien haar kamer.
A
luchte
B
luchtte
Slide 12 - Quizvraag
Misschien word/wordt je wel eerste bij die talentenjacht.
A
word
B
wordt
Slide 13 - Quizvraag
De NS-omroepster melde/meldde een vertraging van vijf minuten.
A
melde
B
meldde
Slide 14 - Quizvraag
Het signaalwoord- want - kondigt een ......... aan
A
argument
B
mening
C
conclusie
Slide 15 - Quizvraag
Wat is het signaalwoord + verband:
Grote schoonmaak
Opruimen is niet mijn sterkste kant. Rotzooi maken kan ik daarentegen wel goed.
Grote schoonmaak
Opruimen is niet mijn sterkste kant. Rotzooi maken kan ik daarentegen wel goed.
A
Rotzooi - signaalwoord opsomming
B
Grote - signaalwoord toelichting
C
daarentegen - signaalwoord tegenstelling
D
Goed - signaalwoord voorbeeld
Slide 16 - Quizvraag
Bij welk tekstverbanden horen de signaalwoorden 'ook', 'bovendien' en 'tevens'?
A
opsomming
B
tegenstelling
C
tijdsvolgorde
D
reden
Slide 17 - Quizvraag
Kies de twee goede antwoorden.
Tekstverbanden...
Tekstverbanden...
A
...geven alinea's aan
B
...geven het doel van een tekst aan
C
...geven aan hoe alinea's en zinnen met elkaar te maken hebben
D
...helpen je een tekst beter te begrijpen
Slide 18 - Quizvraag
Welk woord is geen signaalwoord?
A
Bovendien
B
Daarnaast
C
Omdat
D
Zijn
Slide 19 - Quizvraag
Het signaalwoord "tenslotte" hoort bij tekstverband:
A
tijdsvolgorde
B
opsomming
C
tegenstelling
Slide 20 - Quizvraag
Denk aan, zo en zoals zijn signaalwoorden voor een.......
A
Opsomming
B
Voorbeeld
C
Conclusie
D
Tegenstelling
Slide 21 - Quizvraag
Alcohol en roken mag niet.
HAPPY DRINKS mogen wel.
Dit noem je
HAPPY DRINKS mogen wel.
Dit noem je
A
een opsomming
B
een tegenstelling
C
een voorbeeld (toelichting)
Slide 22 - Quizvraag
Deze woorden geven aan welk verband er bedoeld wordt.
Ik zet een streep onder deze _______________woorden.
Ik zet een streep onder deze _______________woorden.
A
moeilijke
B
verband
C
signaal
D
goede
Slide 23 - Quizvraag
Wat is een kernzin?
A
De eerste zin van de inleiding
B
De laatste zin van het slot
C
De belangrijkste zin van een tekst
D
De belangrijkste zin van een alinea
Slide 24 - Quizvraag
Wat zou een deelonderwerp kunnen zijn in een tekst over school?
A
De dierenwinkel
B
De geschiedenis van voetbal
C
Pauzes in de aula
D
Zakgeld
Slide 25 - Quizvraag
Wat zou een deelonderwerp kunnen zijn in een tekst over politiek?
A
Gezelschapsspellen
B
Verkiezingen
C
Vakantiereizen
D
De woestijn
