Nederlands 3BK H3

1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Welke 3 tekstverbanden ken je?

Slide 2 - Woordweb

Welke is GEEN tekstverband?
A
waardering
B
opsomming
C
tegenstelling
D
voorbeeld

Slide 3 - Quizvraag

Aan een signaalwoord herken je het tekstverband.
A
waar
B
niet waar

Slide 4 - Quizvraag

'verder' is een signaalwoord van opsomming.
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quizvraag

Wat is GEEN signaalwoord van tegenstelling?
A
echter
B
toch
C
bijvoorbeeld
D
maar

Slide 6 - Quizvraag

Wat bepaalt hoe een boodschap overkomt? Meer dan 1 antwoord mogelijk.
A
houding
B
gebaren
C
gezichtsuitdrukking
D
manier van spreken

Slide 7 - Quizvraag

Een goede spreker heeft geen oogcontact met zijn publiek.
A
waar
B
niet waar

Slide 8 - Quizvraag

Slide 9 - Video

Je presenteert jezelf goed als je een hand geeft en jezelf voorstelt.
A
waar
B
niet waar

Slide 10 - Quizvraag

Er zijn digitale en papieren formulieren.
A
waar
B
niet waar

Slide 11 - Quizvraag

Wat zijn voorbeelden van velden op een formulier?
A
achternaam
B
persoonsvorm
C
nationaliteit
D
alinea

Slide 12 - Quizvraag

Formele taal is hetzelfde als officieel taalgebruik?
A
niet waar
B
waar

Slide 13 - Quizvraag

Wat betekent vervolgens?
A
daarna
B
ongeveer
C
redenen
D
bewijzen

Slide 14 - Quizvraag

Wat betekent circa?
A
daarna
B
ongeveer
C
redenen
D
bewijzen

Slide 15 - Quizvraag

Wat betekent toont aan?
A
daarna
B
ongeveer
C
redenen
D
bewijzen

Slide 16 - Quizvraag

Wat betekent motieven?
A
daarna
B
ongeveer
C
redenen
D
bewijzen

Slide 17 - Quizvraag

Wat hoort er niet bij?
A
circa
B
exact
C
grofweg
D
ongeveer

Slide 18 - Quizvraag

Wat hoort er niet bij?
A
negatief
B
onvoldoende
C
slecht
D
uitmuntend

Slide 19 - Quizvraag

Wat hoort er niet bij?
A
bijzonder
B
gewoon
C
opmerkelijk
D
speciaal

Slide 20 - Quizvraag

Wat betekent aandoening?
A
verdedig
B
afdeling
C
ziekte
D
gebeurtenis

Slide 21 - Quizvraag

Wat is een samengestelde zin?

Slide 22 - Woordweb

Hoe vind je de persoonsvorm in een samengestelde zin?
A
vraagproef
B
tijdproef

Slide 23 - Quizvraag

Hoe vind je het onderwerp van een zin

Slide 24 - Woordweb

Een zin kan meer dan 2 persoonsvormen hebben.
A
waar
B
niet waar

Slide 25 - Quizvraag

Slide 26 - Video

Welk woord is FOUT geschreven?
A
typis
B
advies
C
notitie
D
elektrisch

Slide 27 - Quizvraag

Welk woord is FOUT geschreven?
A
chaos
B
nieuwschierig
C
spiegel
D
loodgieter

Slide 28 - Quizvraag

Slide 29 - Tekstslide

Wat is een "strofe" in een gedicht?

Slide 30 - Woordweb

Slide 31 - Tekstslide