Nederlands 3BK H3

1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Welke 3 tekstverbanden ken je?

Slide 2 - Woordweb

Welke is GEEN tekstverband?
A
waardering
B
opsomming
C
tegenstelling
D
voorbeeld

Slide 3 - Quizvraag

Aan een signaalwoord herken je het tekstverband.
A
waar
B
niet waar

Slide 4 - Quizvraag

'verder' is een signaalwoord van opsomming.
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quizvraag

Wat is GEEN signaalwoord van tegenstelling?
A
echter
B
toch
C
bijvoorbeeld
D
maar

Slide 6 - Quizvraag

Formele taal is hetzelfde als officieel taalgebruik?
A
niet waar
B
waar

Slide 7 - Quizvraag

Wat betekent vervolgens?
A
daarna
B
ongeveer
C
redenen
D
bewijzen

Slide 8 - Quizvraag

Wat betekent circa?
A
daarna
B
ongeveer
C
redenen
D
bewijzen

Slide 9 - Quizvraag

Wat betekent toont aan?
A
daarna
B
ongeveer
C
redenen
D
bewijzen

Slide 10 - Quizvraag

Wat betekent motieven?
A
daarna
B
ongeveer
C
redenen
D
bewijzen

Slide 11 - Quizvraag

Wat hoort er niet bij?
A
circa
B
exact
C
grofweg
D
ongeveer

Slide 12 - Quizvraag

Wat hoort er niet bij?
A
negatief
B
onvoldoende
C
slecht
D
uitmuntend

Slide 13 - Quizvraag

Wat hoort er niet bij?
A
bijzonder
B
gewoon
C
opmerkelijk
D
speciaal

Slide 14 - Quizvraag

Wat betekent aandoening?
A
verdedig
B
afdeling
C
ziekte
D
gebeurtenis

Slide 15 - Quizvraag

Wat is een samengestelde zin?

Slide 16 - Woordweb

Hoe vind je de persoonsvorm in een samengestelde zin?
A
vraagproef
B
tijdproef

Slide 17 - Quizvraag

Hoe vind je het onderwerp van een zin

Slide 18 - Woordweb

Een zin kan meer dan 2 persoonsvormen hebben.
A
waar
B
niet waar

Slide 19 - Quizvraag

Slide 20 - Video

Wat is in de zin het onderwerp:
Henk gaat naar huis, maar hij is nog niet vrij.
A
Henk
B
Hij
C
Henk en hij

Slide 21 - Quizvraag

Wat is in deze zin het onderwerp:
De kat van de buren heeft een muis gevangen.
A
De kat
B
De kat van de buren
C
De kat en een muis
D
een muis

Slide 22 - Quizvraag

Welk woord is FOUT geschreven?
A
typis
B
advies
C
notitie
D
elektrisch

Slide 23 - Quizvraag

Welk woord is FOUT geschreven?
A
chaos
B
nieuwschierig
C
spiegel
D
loodgieter

Slide 24 - Quizvraag

Leiden
A
aansturen
B
pijn hebben

Slide 25 - Quizvraag

peil
A
hoogte, niveau
B
puntige stok

Slide 26 - Quizvraag

in vergelijking .....
A
voor
B
tegen
C
met
D
in

Slide 27 - Quizvraag

heeft aandacht .....
A
met
B
voor
C
tegen
D
aan

Slide 28 - Quizvraag

heeft bezwaar .....
A
tegen
B
voor
C
met
D
in

Slide 29 - Quizvraag

Slide 30 - Tekstslide