Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
24C 5-10
1 / 40
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Middelbare school
In deze les zitten
40 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Welke dativus is τούτῳ (r.6)?
A
meewerkend voorwerp
B
commodi
C
incommodi
D
possessivus
Slide 2 - Quizvraag
Voor welke constructie wordt ook alweer roze gebruikt?
Slide 3 - Open vraag
Van welk werkwoord komt
παριόντος (r.5)?
A
πάρειμι - erbij zijn
B
πάρειμι - langskomen
C
παρέχω - geven
D
παρίημι - binnenlaten
Slide 4 - Quizvraag
Van welk woord komt τινός (r. 5)
A
τις
B
τίς
Slide 5 - Quizvraag
Is τινός (r. 5) zelfstandig of bijvoeglijk?
A
zelfstandig
B
bijvoeglijk
Slide 6 - Quizvraag
Hoe moet je τινός (r. 5) dus vertalen?
A
welke
B
wie
C
iemand
D
een of andere
Slide 7 - Quizvraag
Met welk woord congrueert
ἔχοντος (r. 6)?
A
B
πλούσιον
C
νεανίου τινός
D
met het ingesloten onderwerp
Slide 8 - Quizvraag
Welke naamval en functie heeft:
πατέρα γέροντα καὶ πλούσιον (r. 5-6)?
A
nom ev - onderwerp
B
acc ev - lijdend voorwerp
C
nom mv - naamwoordelijk deel
D
acc mv - lijdend voorwerp
Slide 9 - Quizvraag
Bij welk werkwoord is πατέρα γέροντα καὶ πλούσιον (r. 5-6) het lijdend voor werp?
A
παριόντος
B
ἔχοντος
C
ἐπέδειξαν
Slide 10 - Quizvraag
Welke functie heeft αἱ παῖδες (r.6)?
Slide 11 - Open vraag
In welke tijd staat ἐπέδειξαν (r. 6)?
A
praesens
B
imperfectum
C
aoristus
Slide 12 - Quizvraag
Van welk werkwoord komt
ἐπέδειξαν (r.6)?
A
πέδειξω
B
ἐπιδείκνυμι
C
ἐπιδέομαι
D
ἐπιδέχομαι
Slide 13 - Quizvraag
Welke naamval en functie heeft:
ἑαυτὰς (r.6)?
A
gen ev - aanvulling ww
B
acc ev - lijdend voorwerp
C
nom mv - dubbel verbonden bepaling
D
acc mv - lijdend voorwerp
Slide 14 - Quizvraag
Naar wie verwijst τούτῳ (r. 6)?
A
Ἀνδρὶ ἀγροίκῳ
B
νεανίου τινός
C
πατέρα
D
Οὗτος
Slide 15 - Quizvraag
Welke dativus is τούτῳ (r.6)?
A
meewerkend voorwerp
B
commodi
C
incommodi
D
possessivus
Slide 16 - Quizvraag
Slide 17 - Tekstslide
Naar wie verwijst Οὗτος (r. 7)?
A
Ἀνδρὶ ἀγροίκῳ
B
νεανίου τινός
C
πατέρα
D
τούτῳ
Slide 18 - Quizvraag
In welke tijd staat θεασάμενος (r.7) en met welk voegwoord vertaal je dit ptc dus?
A
praesens - terwijl
B
praesens - omdat
C
aoristus - nadat
D
aoristus - hoewel
Slide 19 - Quizvraag
Welke functie heeft ἀμφοτέρας (r.7)?
Slide 20 - Open vraag
In welke tijd staat ἔκρινε (r.7)?
A
praesens
B
imperfectum
C
aoristus
Slide 21 - Quizvraag
Welke functie heeft τὴν πρεσβυτέραν(r.7)
Slide 22 - Open vraag
In welke vorm staat ἠράσθη (r.8)?
A
3e ev ind aor A
B
3e ev ind aor P
C
3e mv ind aor A
D
3e mv ind aor P
Slide 23 - Quizvraag
Van welk werkwoord komt ἠράσθη(r.8)?
A
ἠράομαι
B
ἠράω
C
ἐράω
D
ἐρωτάω
Slide 24 - Quizvraag
Naar wie verwijst αὐτῆς (r.8)?
A
ἄστυ
B
τὴν πρεσβυτέραν
C
ἀμφοτέρας
D
ἑαυτὰς
Slide 25 - Quizvraag
Welke naamval en functie heeft
αὐτῆς (r.8)?
A
gen - bvb
B
gen - BwB na vz
C
gen - aanvulling ww
D
gen - comparationis
Slide 26 - Quizvraag
Slide 27 - Tekstslide
Welke vorm is ἄπεισιν (r.8)?
A
3e ev ind prae A ἄπειμι - afwezig zijn
B
3e ev ind prae A ἄπειμι - teruggaan
C
3e mv ind prae A ἄπειμι - afwezig zijn
D
3e mv ind prae A ἄπειμι - teruggaan
Slide 28 - Quizvraag
In welke tijd staat ἐλθὼν (r.9) en met welk voegwoord vertaal je dit ptc dus?
A
praesens - terwijl
B
praesens - omdat
C
aoristus - nadat
D
aoristus - hoewel
Slide 29 - Quizvraag
In welke vorm staat ἐγένετο (r.9)?
A
3e ev ind prae M
B
3e ev ind impf M
C
3e ev ind aor M
D
3e mv ind impf M
Slide 30 - Quizvraag
Welke naamval en functie heeft κλινήρης (r.9)?
A
nom ev - onderwerp
B
nom ev - naamwoordelijk deel
C
nom ev - dubbelverbonden bepaling
D
gen ev - aanvulling ww
Slide 31 - Quizvraag
In welke tijd staat διηγήσατο (r.9)?
Slide 32 - Open vraag
τὰ γενόμενα (r.10): wat geeft het lidwoord voor het ptc aan?
A
dat het bijvoeglijk is gebruikt
B
dat het zelfstandig is gebuikt
C
dat het een nieuw zinsdeel is
D
dat het een betrekkelijke bijzin is
Slide 33 - Quizvraag
In welke vorm staat τὰ γενόμενα (r.10)?
A
nom ev v prae M
B
acc ev o prae M
C
nom mv o aor M
D
acc mv o aor M
Slide 34 - Quizvraag
Welke functie heeft
τὰ γενόμενα (r.10) dus?
A
onderwerp
B
dubbelverbonden bepaling
C
naamwoordelijk deel
D
lijdend voorwerp
Slide 35 - Quizvraag
τὰ γενόμενα (r.10) kun je dus het beste vertalen als:
de dingen die......
Slide 36 - Tekstslide
Welke dativus is τῷ ἀδελφῷ (r.10)?
A
meewerkend voorwerp
B
commodi
C
incommodi
D
possessivus
Slide 37 - Quizvraag
Van welk werkwoord komt het ptc
ὄντι (r.10)
A
εἰμί - zijn
B
εἶμι - gaan
Slide 38 - Quizvraag
Met welk woord congrueert ὄντι (r.10)?
A
νεωτέρῳ
B
τῷ ἀδελφῷ
C
τὰ γενόμενα
D
het ingesloten onderwerp
Slide 39 - Quizvraag
Welke functie heeft νεωτέρῳ (r.10)
bij ὄντι ?
A
meewerkend voorwerp
B
aanvulling ww
C
possessivus
D
naamwoordelijk deel
Slide 40 - Quizvraag
Meer lessen zoals deze
9 tekst va r. 4
Maart 2022
- Les met
22 slides
Grieks
Middelbare school
vwo
Leerjaar 2
15A va r. 14
November 2019
- Les met
21 slides
Middelbare school
Argo t2 les 9
Januari 2022
- Les met
48 slides
Grieks
Middelbare school
vwo
Leerjaar 2
Argo t2 tekst 7 r. 1-11
December 2023
- Les met
51 slides
Grieks
Middelbare school
vwo
Leerjaar 2
20c vanaf r.10
Juni 2019
- Les met
27 slides
Middelbare school
15A vanaf r.7
November 2019
- Les met
22 slides
Grieks
Middelbare school
vertaalhulp bij 7.158
Maart 2019
- Les met
30 slides
15A
November 2019
- Les met
33 slides
Grieks
Middelbare school
vwo
Leerjaar 3