20c vanaf r.10

Wat is de naamval en functie van ταῦτα (r. 10)?
A
nominativus- onderwerp
B
accusativus - lijdend voorwerp
C
dativus - aanvulling ww
D
ablativus - BwB
1 / 27
volgende
Slide 1: Quizvraag
Middelbare school

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

Wat is de naamval en functie van ταῦτα (r. 10)?
A
nominativus- onderwerp
B
accusativus - lijdend voorwerp
C
dativus - aanvulling ww
D
ablativus - BwB

Slide 1 - Quizvraag

Bij welk werkwoord hoort ταῦτα (r.10)?
A
εἰπούσῃ
B
ὠργίσθη

Slide 2 - Quizvraag

Wie of wat wordt bedoeld met
τῇ ταῦτα εἰπούσῃ (r. 10)
A
Penelope
B
Eurykleia
C
r. 7 t/m 9
D
r. 11 t/m 17

Slide 3 - Quizvraag

Welke aoristus is: ὠργίσθη (r. 10)?
A
sigmatisch
B
pseudosigmatisch
C
thematisch
D
passief

Slide 4 - Quizvraag

Welke aoristus is: εἶπες(r. 11)?
A
sigmatisch
B
pseudosigmatisch
C
thematisch
D
passief

Slide 5 - Quizvraag

Welke aoristus is: μετοχλίσαι (r. 12)?
A
sigmatisch
B
pseudosigmatisch
C
thematisch
D
passief

Slide 6 - Quizvraag

Welke aoristus is: ἔδειμα (r. 14)?
A
sigmatisch
B
pseudosigmatisch
C
thematisch
D
passief

Slide 7 - Quizvraag

Welke aoristus is: ἐποίησα (r. 15)?
A
sigmatisch
B
pseudosigmatisch
C
thematisch
D
passief

Slide 8 - Quizvraag

Welke aoristus is: ἀπέκοψα (r. 15)?
A
sigmatisch
B
pseudosigmatisch
C
thematisch
D
passief

Slide 9 - Quizvraag

Welke naamval en functie heeft:
τὴν ἡμετέραν κλίνην (r.11)
A
nominativus - onderwerp
B
accusativus - lijdend voorwerp
C
accusativus - bijwoordelijke bepaling
D
accusativus - van betrekking

Slide 10 - Quizvraag

Welke naamval en functie heeft:
τῇ ἀσκητῇ κλίνῃ (r.12-13)
A
dativus- meewerkend voorwerp
B
dativus- BwB modi (manier)
C
dativus- BwB na vz
D
dativus - aanvulling ww

Slide 11 - Quizvraag

Welke naamval en functie heeft:
ἣν (r.13)
A
nominativus - onderwerp
B
nominativus - naamwoordelijke deel
C
accusativus - lijdend voorwerp
D
accusativus - van betrekking

Slide 12 - Quizvraag

Welke naamval en functie heeft:
θάλαμον (r.14)
A
nominativus - onderwerp
B
nominativus - naamwoordelijke deel
C
accusativus - lijdend voorwerp
D
accusativus - BwB na vz

Slide 13 - Quizvraag

Welke naamval en functie heeft:
τὸ δένδρον (r.15)
A
nominativus - onderwerp
B
nominativus - naamwoordelijke deel
C
accusativus - lijdend voorwerp
D
accusativus - BwB na vz

Slide 14 - Quizvraag

Welke naamval en functie heeft:
ἀργύρῳ (r.17)
A
dativus- meewerkend voorwerp
B
dativus- aanvulling ww
C
dativus- BwB na vz
D
dativus- BwB instrumenti (middel)

Slide 15 - Quizvraag

Welke naamval en functie heeft:
ἡμῖν (r.17)
A
dativus- meewerkend voorwerp
B
dativus- aanvulling ww
C
dativus- bezit
D
accusativus - BwB instrumenti (middel)

Slide 16 - Quizvraag

Waarmee congrueert het ptc:
ἀναγιγνώσκουσα (r. 18)
A
Ἡ Πηνελόπεια
B
τὰ σήματα
C
D
het ingesloten onderwerp

Slide 17 - Quizvraag

Waarmee congrueert het ptc:
Δακρύσασα (r. 19)
A
Ἡ Πηνελόπεια
B
τὰ σήματα
C
D
het ingesloten onderwerp

Slide 18 - Quizvraag

Waarmee congrueert het ptc:
ἀμφιβαλοῦσα (r. 21)
A
Ἡ Πηνελόπεια
B
τὰ σήματα
C
D
het ingesloten onderwerp

Slide 19 - Quizvraag

Wat is de determinatie van Δακρύσασα (r. 19)?

Slide 20 - Open vraag

Wat is het antecedent van ἃ (r. 19)?
A
Ἡ Πηνελόπεια
B
τὰ σήματα
C
ἀναγιγνώσκουσα
D
Het ingesloten lijdend voorwerp

Slide 21 - Quizvraag

Welke tijd is: ἐτρέμιζεν (r. 18)
A
praesens
B
imperfectum
C
aoristus

Slide 22 - Quizvraag

Welke tijd is: ἔφηνεν(r.19)
A
praesens
B
imperfectum
C
aoristus

Slide 23 - Quizvraag

Welke tijd is: ἔκυσεν (r.21)
A
praesens
B
imperfectum
C
aoristus

Slide 24 - Quizvraag

Welke naamval en functie heeft:
τὰ σήματα (r. 18)
A
nominativus - onderwerp
B
accusativus - lijdend voorwerp
C
accusativus - van betrekking
D
accusativus -BwB

Slide 25 - Quizvraag

Welke naamval en functie heeft:
τῷ ἀνδρὶ (r. 20)
A
dativus- mv
B
dativus- BwB
C
dativus- van bezit
D
dativus-aanvulling ww

Slide 26 - Quizvraag

Naar wie/wat verwijst αὐτοῦ (r. 20)?
A
Odysseus
B
τὴν δείρην
C
τὴν κεφαλὴν φιλτάτην
D
Penelope

Slide 27 - Quizvraag