A3C Herhaling hoofdstuk 4

Herhaling hfst. 4
4.3 Reclamesoorten, kenmerken column, kritisch lezen online teksten
4.5 Woordenschat, stijlfiguren: hyperbool en eufemisme
4.9 Spelling voltooid en tegenwoordig deelwoord als bijvoeglijk naamwoord,          werkwoordspelling
        Koppelteken, weglatingsteken, apostrof, trema, accent 
        Dicteewoorden -> daarvan ken je vanzelfsprekend ook de betekenis

Kijk je huiswerk na - corrigeer - laat aftekenen!!!
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.

Onderdelen in deze les

Herhaling hfst. 4
4.3 Reclamesoorten, kenmerken column, kritisch lezen online teksten
4.5 Woordenschat, stijlfiguren: hyperbool en eufemisme
4.9 Spelling voltooid en tegenwoordig deelwoord als bijvoeglijk naamwoord,          werkwoordspelling
        Koppelteken, weglatingsteken, apostrof, trema, accent 
        Dicteewoorden -> daarvan ken je vanzelfsprekend ook de betekenis

Kijk je huiswerk na - corrigeer - laat aftekenen!!!

Slide 1 - Tekstslide

Kenmerken column

Een column verschijnt regelmatig in tijdschriften en kranten (kranten hebben vaak vaste columnisten).

Een column is kort (400 woorden). Iedere zin is dus van belang. De eerste en de laatste zin in het bijzonder.  

De schrijver zorgt dat de lezer meteen geprikkeld wordt door een pakkende openingszin. Hiermee zet hij de toon en trekt hij de aandacht. 




Slide 2 - Tekstslide

Kenmerken column
De schrijver valt met de deur in huis door te beginnen met hét speerpunt van zijn tekst. 
Dit verpakt hij pakkend en origineel.  

Dat kan bijvoorbeeld met: een bijzonder, opvallend weetje, een nieuwtje, een anekdote, een afwijkende mening, een onverwacht feit, een uitdagende stelling of een combinatie hiervan.  
Hij zorgt dat hij de lezer direct ‘heeft’ met zijn originele invalshoek.

In het slot wordt zijn persoonlijke boodschap of advies duidelijk. Hij sluit af met een knallende slotzin, zodat zijn column na het lezen nog even blijft hangen bij de lezer.

Slide 3 - Tekstslide

Kenmerken column
Een column heeft meerdere tekstdoelen: informeren, overtuigen, amuseren en na laten denken. 

De lezer wordt vermaakt, maar ook geraakt door de tekst. Een column doet iets met de lezer. 

De schrijver neemt een standpunt in en daagt zijn lezer uit.  De schrijver formuleert zijn mening scherp en met humor. Niet geforceerd tegendraads, maar oprecht. 

Het is vooral belangrijk dat de lezer aan het denken wordt gezet over het onderwerp.  

Slide 4 - Tekstslide

Kenmerken column
De schrijver laat de lezer de tekst zien, horen, voelen en ruiken. Hij schrijft in korte krachtige zinnen, gebruik zo weinig mogelijk bijzinnen.

Hij maakt zijn tekst aantrekkelijk met minder voor de hand liggende woorden of schrijft beeldend.  

Kortom: hij kiest voor creatief taalgebruik, stijlfiguren, beeldspraak en humor. Hij maakt gebeurtenissen dramatischer dan ze in werkelijkheid zijn.  

Slide 5 - Tekstslide

Kenmerken column
In een column laat de schrijver blijken ...
... dat het thema hem aan het hart gaat.
... dat hij echt wat van het onderwerp vindt.

In een column legt de schrijver uit ...  
... waarom het onderwerp hem raakt.
... wat hem opvalt.

Hij geeft hier een mooie wending aan. Zo komt hij tot een scherpe, creatieve tekst met een persoonlijk karakter. Een column is informeel en persoonlijk. Er wordt vanuit ‘ik’ gesproken.

Slide 6 - Tekstslide

reclame en online teksten
- commerciële of ideële reclame (wat is het doel: geld verdienen of idealistisch?) activerend doel (beeld is vaak belangrijk dan tekst)

- online teksten (commercieel, publicatie, dienstverlening, blog, informatief)

Slide 7 - Tekstslide

Hyperbool
De inhoud van de mededeling wordt hierbij overdreven vergroot.
Voorbeelden:
  • Tjonge, het duurt nog tot Kerst voordat die minuut verstreken is!
  • Ik weet niet wat voor windkracht het is vandaag, maar ik denk wel windkracht 80!
  • Ik verveel me dood.
  • Je wordt doodgegooid met informatie over de verkiezingen.
  • Ik heb wel een eeuw op je staan wachten.

Omdat je dagelijks hyperbolen gebruikt, merk je het speciale effect van de overdrijving niet meer op.

Slide 8 - Tekstslide

Wat zijn de hyperbolen?
1. Ik schaamde me dood toe hij dat zei. 
2. Ik heb me kapot gelachen om die grap. 
3. Ik sterf onderhand van de dorst. 
4. Peter stikte van de lach. 
5. Frits wordt gek van de jeuk. 
6. Ik vries mijn billen er nog af, zo koud is het hier. 
7. Ik ging met klotsende oksels naar hem toe.

Slide 9 - Tekstslide

Eufemisme
Een verzachtende uitdrukking die niet spottend bedoeld is. Je wil voorkomen dat een mededeling hard of onaangenaam overkomt. Je kunt een eufemisme onder andere gebruiken om bepaalde zaken fraaier over te laten komen dan ze werkelijk zijn.
Het is dus op een verzachtende manier of nette manier onder woorden brengen van iets wat niet zo prettig of netjes is.

Voorbeelden:
  • Na een lange lijdensweg is hij heengegaan. (doodgaan)
  • Volgens mij is er aan jou een steekje los! (gek)
  • De examinator heeft onzorgvuldig gehandeld. (grote fouten gemaakt)
  • Gisteren hebben we opa naar zijn laatste rustplaats gebracht. (we hebben hem begraven)
  • Zij werkt daar als interieurverzorgster. (schoonmaakster)
  • 'Hoe is het met uw stoelgang?', informeerde de dokter. (grote boodschap, nummer 2)
  • De dierenarts heeft de hond laten inslapen. (gedood)
  • De directie wil het personeelsbestand afslanken. (personeel ontslaan)
  • Hij is een bekende van de politie. (een boef)

Slide 10 - Tekstslide

Wat zijn de eufemismen?
  1. Wij hebben helaas onze hond moeten laten inslapen.
  2. Zij hebben de liefde bedreven.
  3. Hij heeft haast, want hij moet een grote boodschap.
  4. Op dit moment is hij werkzoekend.
  5. De extra reistijd van de trein naar Amsterdam is 15 minuten.


Slide 11 - Tekstslide

'De interieurverzorgster komt eens per week bij ons langs.'
A
cliché
B
eufemisme
C
hyperbool
D
ironie

Slide 12 - Quizvraag

'Eten we spruitjes? Wil je me dood hebben of zo?'
A
cliché
B
ironie
C
hyperbool
D
eufemisme

Slide 13 - Quizvraag

Een deel van het personeel zal moeten AFVLOEIEN.
A
hyberbool
B
eufemisme

Slide 14 - Quizvraag

           Welk woord hoort bij het eufemisme?
ongewenst bezoek
extra reistijd
de zwarte dood
laatste adem uitblazen
doodgaan
inbreker
vertraging
de pest

Slide 15 - Sleepvraag


A
Commerciële reclame
B
Ideële reclame

Slide 16 - Quizvraag


A
Ideële reclame
B
Commerciële reclame

Slide 17 - Quizvraag


A
Ideële reclame
B
commerciële reclame

Slide 18 - Quizvraag


A
Ideële reclame
B
commerciële reclame

Slide 19 - Quizvraag

kenmerken van een column

Slide 20 - Woordweb

Spelling
Voltooid en tegenwoordig deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
Zo KORT mogelijk schrijven (indien geen uitspraakproblemen)

De weg is verbreed. -> de verbrede weg
De kat is gered. -> de gerede kat? uitspraakprobleem-> geredde

Leer de dicteewoorden p. 167 en weet wat ze betekenen!

Slide 21 - Tekstslide

Bekijk de filmpjes
Trema
Apostrof
Weglatingsteken en koppelteken
Accenten
En... de ultieme uitleg over werkwoordspelling-> na dit filmpje maak je nooit meer dt-fouten!!!

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video

Slide 24 - Video

Slide 25 - Video

Slide 26 - Video

Slide 27 - Video

Stijlfiguren
Hyperbool
Eufemisme
Cliché
Ironie
Overdrijving

Slide 28 - Tekstslide

Cliché
Talig smeermiddel om een gesprek op gang te houden
‘Kon je het een beetje vinden?’ (iemand ontvangen)
‘Het is wel goed voor de plantjes’. (het regent)

Slide 29 - Tekstslide

‘Dat had je nou niet hoeven doen’. (verjaardag)
A
eufemisme
B
hyperbool
C
ironie
D
cliché

Slide 30 - Quizvraag

Spot
ironie-> het tegenovergestelde zeggen van wat je bedoelt
'Ja leuk, heb echt zin in de toetsweek, lekker aan het leren, stel je voor dat ik me zou gaan vervelen!'

overdrijving->  de zaken als veel groter voorstellen dan ze zijn
'Kan ik weer 1001 huiswerkopdrachten maken zeker!'

Slide 31 - Tekstslide

‘Ik kan het niet mooier maken dan het is’. (slecht nieuws)
A
cliché
B
eufemisme
C
hyperbool
D
ironie

Slide 32 - Quizvraag