3H-311

• Natuurkunde
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Welkom

Op je tafel:

In je tas opgeborgen:

Leesboek

Natuurkunde papieren

Natuurkunde schrift

Pen of potlood

Telefoon

Lezen

Wat gaan we doen?

• Huiswerk bespreken
• Nieuwe paragraaf: 3.4
• Opdrachten maken
• Indeling groepjes

​I⋅R​​U​​

a) De stroomsterkte in een serieschakeling is overal gelijk.

I​bron​​=​R​tot​​​​U​bron​​​​=​R​1​​+R​2​​+R​3​​​​U​​

​I⋅R​​U​​

a) De stroomsterkte in een serieschakeling is overal gelijk.

I​bron​​=​R​tot​​​​U​bron​​​​=​R​1​​+R​2​​+R​3​​​​U​​

I​bron​​=​10+20+30​​12​​=0,20A

​I⋅R​​U​​

b) De spanning in een serieschakeling splitst zich op.

U=R⋅I=10⋅0,20=2,0V

​I⋅R​​U​​

Hoe verschillen laders van elkaar?

Vermogen

Het vermogen van een apparaat geeft aan hoe snel het energie verbruikt.

Vermogen

Het vermogen van een apparaat geeft aan hoe snel het energie verbruikt.

P=U⋅I

​U⋅I​​P​​

P is het vermogen in Watt (W)

U is de spanning in volt (V)

I is de stroomsterkte in ampère (A)

Vermogen

P=U⋅I

Spanning (U) geeft aan hoeveel energie een elektron mee krijgt.

Stroomsterkte (I) geeft aan snel elektronen door de stroomkring bewegen.

Voorbeeld

Een kleine elektromotor levert een vermogen van 200 W.

De accu waar deze elektromotor op is aangesloten levert een spanning van 24 V.

Wat is de stroomsterkte door de motor?

Voorbeeld

P = 200W

U = 24V

I?

Een kleine elektromotor levert een vermogen van 200 W.

De accu waar deze elektromotor op is aangesloten levert een spanning van 24 V.

Wat is de stroomsterkte door de motor?

Voorbeeld

P = 200W

U = 24V

I?

Een kleine elektromotor levert een vermogen van 200 W.

De accu waar deze elektromotor op is aangesloten levert een spanning van 24 V.

Wat is de stroomsterkte door de motor?

​U⋅I​​P​​

Voorbeeld

P = 200W

U = 24V

I?

Een kleine elektromotor levert een vermogen van 200 W.

De accu waar deze elektromotor op is aangesloten levert een spanning van 24 V.

Wat is de stroomsterkte door de motor?

​U⋅I​​P​​

I=​U​​P​​=​24​​200​​=8,33A

Aan het werk

Maak opdracht

48, 51 en 52

Huiswerk

Klaar?

Lees 3.4 en maak 50, 55

Welke formule is juist?

​U⋅I​​P​​

1. U= I / P
2. U=P x I
3. P = U / I
4. P = U x I

Welke uitspraak klopt?

1. Vermogen geeft aan hoe snel iets energie gebruikt.
2. Vermogen geeft aan hoeveel energie iets gebruikt.
3. Vermogen geeft aan hoe snel iets spanning gebruikt.
4. Vermogen geeft aan hoeveel spanning iets gebruikt.

Vermogen

Weerstand

Spanning

Stroomsterkte

Watt

Volt

Ampere

Ohm

Snelle ronde! 

10 seconde per vraag

De snelheid waarmee elektronen door een stroomkring bewegen noemen we:

1. weerstand
2. spanning
3. stroomsterkte
4. geleidbaarheid

Hoe makkelijk een apparaat stroom doorlaat noemen we:

1. weerstand
2. spanning
3. vermogen
4. geleidbaarheid

Hoeveel energie een bron aan een elektron meegeeft noemen we:

1. weerstand
2. spanning
3. vermogen
4. lading

De snelheid waarmee een apparaat energie verbruikt noemen we:

1. weerstand
2. elektriciteit
3. vermogen
4. lading

Hoe moeilijk een apparaat stroom doorlaat noemen we:

1. weerstand
2. elektriciteit
3. spanning
4. lading

Aan het werk

Maak opdracht

48, 51 en 52

Huiswerk

Klaar?

Lees 3.4 en maak 50, 55

Volgende les: practicum

1) in groepjes van 3.

2) Je hoeft niets te leren.