Les 3t, taalverzorging samengestelde zinnen NN H2

Welkom bij Nederlands!
Bij Nederlands
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 3,4

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Welkom bij Nederlands!
Bij Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

Welkom bij het vak Nederlands
  • Telefoon in de tas
  • We gaan direct op onze eigen plek zitten
  • Niet naar de wc tijdens de les, alleen bij hoge nood
  • Stil is ook stil.  Steek je hand wanneer je wat wilt vragen
  • Zitten volgens plattegrond (mits aanwezig) 
  • Luisteren naar elkaar als iemand anders aan het woord is 
  • Luisteren naar de docent als de docent aan het woord is



Slide 2 - Tekstslide

Even checken: 
Wat moet je verplicht meenemen voor iedere les:

  • Lesboek 
  • iPad 
  • Schrift
  • Pen

Slide 3 - Tekstslide

Maak een foto van je huiswerk!
(of van jezelf als je geen huiswerk hebt gemaakt...)

Slide 4 - Open vraag

Welkom
Pak je boek op blz 61,
 je schrift of een blaadje
en je pen.

Leg je gemaakte huiswerk klaar op je tafel. 
timer
3:00

Slide 5 - Tekstslide

Vandaag

  • Herhaling persoonsvorm in samengestelde zinnen 
  •  Maken opdracht 5 
  •  Uitleg grammatica zinsdelen
  • Aan de slag  
  • Extra uitleg

  • Evaluatie 

Slide 6 - Tekstslide

H2 NN - Taalverzorging
Woordvolgorde in samengestelde zinnen 

Slide 7 - Tekstslide

Leerdoelen
-  Je weet hoe je de persoonsvorm moet spellen.     
Je weet hoe je de pv, ond, lv, mv en bwb kunt benoemen. 
Je weet hoe je een zin in zinsdelen moet verdelen.   

Slide 8 - Tekstslide

timer
8:00

Slide 9 - Tekstslide

Antwoorden opdracht 5
1 De hond blafte luid, toen zijn baas hem vasthield.
2 Nadat we hadden gezwommen, lustten we wel een paar pannenkoeken.
3 Gisteren verwachtte de weerman veel regen, terwijl hij op dit moment juist zon voorspelt.
4 Als jij geld hebt verdiend, besteed jij dat dan allemaal aan kleding?
5 De koper heeft Anna beloofd dat hij later de verzendkosten vergoedt.
6 De leeuw verorbert nu het vlees dat zijn verzorger de kooi in heeft geslingerd.

Slide 10 - Tekstslide

timer
8:00

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Zinsdelen
Een zin | bestaat | uit zinsdelen.
Alles wat voor de persoonsvorm staat of kan staan is 1 zinsdeel.

Slide 13 - Tekstslide

Zinsdelen
Het onderwerp [o] en de persoonsvorm [pv] zijn zinsdelen.

Jan | heeft | een telefoon | gekregen.




Slide 14 - Tekstslide

Theorie (pv - wwg - ond)
pv = persoonsvorm
Zet de zin in een andere tijd --> pv verandert mee.
Hij heeft honger --> Hij had honger.
wwg = werkwoordelijk gezegde
- Alle werkwoorden uit de zin.
- Soms is hij gesplitst: De oma loopt niet door.
- 'te' hoort er ook bij: Hij zit altijd te praten.
- Moet goed klinken.
ond = onderwerp
Wie/wat + wwg? 
Waarom heeft de kleuter nooit gelogen? 
(wie/wat heeft gelogen? = de kleuter)

Slide 15 - Tekstslide

Sint heeft cadeautjes voor kinderen gekocht.
pv:               
wwg:          
ond:           

Slide 16 - Tekstslide

De scheidsrechter  gaf een rode kaart.
PV
WWG= 

OND =

Slide 17 - Tekstslide

timer
7:00

Slide 18 - Tekstslide

5. Lijdend voorwerp
- Stel de vraag: WAT (WIE) + WG + O?
Het antwoord is het LV.

VB.( Ik )| (pluk) | de appels.

- Niet elke zin heeft een LV.
- LV begint NOOIT met een VZ. 

Slide 19 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
- Stel de vraag: WAT (WIE) + WG + O?
Het antwoord is het LV.

VB.| Ik | pluk | de appels.
          o.      wg.         lv
- Niet elke zin heeft een LV.
- LV begint NOOIT met een VZ. 

Slide 20 - Tekstslide

Zet zinsdeelstrepen en benoem pv, ond, wwg en lv 
1. David gaat vanmiddag een stuk fietsen.
       
2. Wanneer geeft onze mentor het startsein?
                       
3. Na een lange dag speelt Lesley graag een potje FIFA.
                                             

Slide 21 - Tekstslide

Antwoorden grammatica
1 David | gaat | vanmiddag | een stuk fietsen.
        Ond     wwg                                             lv

2 Wanneer | geeft | onze mentor | het startsein?
                             wwg             ond                        lv

3 Na een lange dag | speelt | Lesley | graag| een potje FIFA.
                                                wwg         ond                            lv

Slide 22 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp
Aan wie/voor wie + gezegde + ond + lv

Als er geen lv in de zin staat, staat er ook geen mv in.

Mijn moeder / geeft / een cadeau  / aan mijn vader.
       ond                wwg            lv                           mv

Slide 23 - Tekstslide

zo vind je het meewerkend voorwerp
1  Noteer pv, ow, wg en lv
2 Stel de vraag: aan wie + wg + ow + lv
3 Controleer of je aan weg kunt laten.

       De leerling heeft een vraag aan de docent gesteld.

Slide 24 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling
Als je de zin tot nu toe goed hebt ontleed, is alles wat overblijft bwb.

Het kan dus zijn dat je geen bwb hebt, maar ook dat je 10 bwb's hebt.

Slide 25 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling
  • Mogelijk meerdere in een zin!
  • Geeft antwoord op vragen als: waar / wanneer / hoe / waarom / etc.
  • Ook vraagwoordjes zelf zijn een BWB.
  • Ook kleine zinsdelen als: niet / altijd / ook / misschien / etc. zijn een BWB.
  • Overgebleven zinsdelen. 

Slide 26 - Tekstslide

Gisteren ben ik op de rommelmarkt met de auto tienduizend 

keer chagrijnig heen en weer gereden omdat ik teveel spullen 

bij me had. 

Slide 27 - Tekstslide

Gisteren | ben | ik | op de rommelmarkt | met de auto | tienduizend 

keer | chagrijnig | heen en weer | gereden || omdat ik teveel spullen 

bij me had |  
       bwb  wg  o          bwb               bwb          bwb
              bwb        bwb        wg                   bwb

Slide 28 - Tekstslide

Aan de slag
Maak opdracht 3 en 5 op blz 30/31. Dat is ook het huiswerk.
Kijk antwoorden Taalverzorging H2 na, staat op Magister bij les van vrijdag. 
 



timer
10:00

Slide 29 - Tekstslide

Heb je nog                      vragen?

Slide 30 - Tekstslide

Lesdoel gehaald?
Aan het einde van deze les:  
  • Je weet hoe je de persoonsvorm moet spellen.     
  • Je weet hoe je de pv, ond, lv, mv en bwb kunt benoemen. 
  • Je weet hoe je een zin in zinsdelen moet verdelen.                                


Slide 31 - Tekstslide

Lesdoel gehaald?
😒🙁😐🙂😃

Slide 32 - Poll

Huiswerk
H2 - TAALVERZORGING 

Maken opdracht 1 t/m 5 op blz 60/61


Slide 33 - Tekstslide

Evaluatie 
  1. wat ging er goed en wat minder?
  2. is het leerdoel helder?
  3.  weet je wat je moet doen?
  4. heb je vragen en of opmerkingen?




Slide 34 - Tekstslide

Opdracht: ontdek de persoonsvormen 
en noteer die per zin. 
1. Wanneer je langdurig pijn hebt, moet je naar de huisarts gaan. 
2. Ze at haar pizza op, terwijl ze tv zat te kijken. 
3. Hoewel het weinig uitmaakt, zou ik toch voor dit type spijker kiezen. 
4. Je kunt wel zien, dat hij gek op haar is. 
5. Zoals de agent al aangegeven had, kreeg Nicolette een bekeuring van 30 euro. 
6. Ik vind het niet aardig dat je dat zegt, maar je hebt wel een beetje gelijk.




timer
6:00

Slide 35 - Tekstslide

Antwoorden 
1. Wanneer je langdurig pijn hebt, moet je naar de huisarts gaan. 
2. Ze at haar pizza op, terwijl ze tv zat te kijken. 
3. Hoewel het weinig uitmaakt, zou ik toch voor dit type spijker kiezen. 
4. Je kunt wel zien, dat hij gek op haar is. 
5. Zoals de agent al aangegeven had, kreeg Nicolette een bekeuring van 30 euro. 
6. Ik vind het niet aardig dat je dat zegt, maar je hebt wel een beetje gelijk.




Slide 36 - Tekstslide

Van enkelvoudige naar 
samengestelde zinnen
Marloes neemt drinken mee. Levi zorgt voor de broodjes.
(in elke zin staat 1 PV en 1 OND)

Marloes neemt drinken mee en Levi zorgt voor de broodjes. 
(in de samengestelde zin staan 2 PV's en 2 OND's. Ze worden samengesteld via het voegwoord en). 

Slide 37 - Tekstslide

Van enkelvoudige 
naar samengestelde zinnen
Ik ga naar de tandarts. Ik heb kiespijn.
(in elke zin staat 1 PV en 1 OND)
Ik ga naar de tandarts, want ik heb kiespijn.
(in de samengestelde zin staan 2 PV's en 2 OND's. Ze worden samengesteld via het voegwoord want). 

Slide 38 - Tekstslide

Lesdoelen:
Aan het einde van deze les:
  • Ik kan  het verschil tussen formeel en informeel taalgebruik benoemen.
  • Ik weet wanneer je formeel taalgebruik moet gebruiken.
  • Ik heb  geoefend met formeel taalgebruik                                            


Slide 39 - Tekstslide

Reflectie:
Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
Wat kan nog iets beter?

Slide 40 - Open vraag