Les 2 Chromosomen en Genen

Welkom bij Digitale leeromgeving Biologie

  • Boeken/ Agenda op tafel.
  • blz. 12 handboek/blz. 11 werkboek
  • Inloggen Fronter
  • Naar Methode         Biologie voor Jou          Thema 5 basisstof 2
  • Klik naar de volgende slide, en kijk maar wat je moet doen
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

Welkom bij Digitale leeromgeving Biologie

  • Boeken/ Agenda op tafel.
  • blz. 12 handboek/blz. 11 werkboek
  • Inloggen Fronter
  • Naar Methode         Biologie voor Jou          Thema 5 basisstof 2
  • Klik naar de volgende slide, en kijk maar wat je moet doen

Slide 1 - Tekstslide

Terugblik!

Slide 2 - Tekstslide

Welke uitspraak over genotype en fenotype klopt het best?
A
Het fenotype komt voort uit het genotype.
B
Het genotype komt voort uit het fenotype.
C
Het fenotype komt voort uit het genotype en milieuinvloeden.

Slide 3 - Quizvraag

Hoeveel chromosomen hebben wij?
A
22
B
23
C
44
D
46

Slide 4 - Quizvraag

Zet in de juiste volgorde van klein naar groot:
A
cel - chromosoom - DNA - gen
B
gen - chromosoom - DNA - cel
C
gen - chromosoom -cel - DNA
D
gen - DNA - chromosoom - cel

Slide 5 - Quizvraag

Hebben plantencellen ook DNA?
A
Ja
B
Nee

Slide 6 - Quizvraag

Waar bestaan chromosomen uit?
A
Celplasma
B
DNA

Slide 7 - Quizvraag

Uit welke stof bestaan chromosomen?
A
DNA
B
Genen
C
Mutaties
D
Draden

Slide 8 - Quizvraag

Ilse is geboren met lichtbruin haar (1). Ze verft haar haar blond. (2)Daarna verft ze haar haar donkerbruin (3).
Wat gebeurt er met haar fenotype?
1
2
3
A
blijft hetzelfde
B
verandert bij 2 en 3
C
verandert alleen bij 2
D
verandert alleen bij 3

Slide 9 - Quizvraag

Het genotype van iemand ontstaat
A
bij de geboorte
B
bij de bevruchting
C
tijdens het leven
D
in de eicel

Slide 10 - Quizvraag

het fenotype van iemand ontstaat
A
bij de geboorte
B
bij de bevruchting
C
tijdens het leven
D
bij de bevruchting en tijdens het leven

Slide 11 - Quizvraag

Erfelijkheid en evolutie
basisstof 2 Chromosomen, Genen en Eiwitten

Slide 12 - Tekstslide

Doelen
-Je kunt omschrijven wat een gen (meervoud "genen") is.
-Je kunt omschrijven wat een genenpaar is. Ook kun je uitleggen waarom genen in paren voorkomen.
- Je kunt voorbeelden geven van geslachtscellen
- Je kunt uitleggen wat een moeder- en dochtercel zijn.
- Je kunt omschrijven wat eiwit is

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

DNA
  • Je lichaam bestaat uit lichaamscellen
  • In elk van je lichaamscellen zit een celkern 
  • In de celkern zitten lange dunne draden: Chromosomen

Slide 15 - Tekstslide

Chromosomen
  • Chromosomen bestaan vooral uit DNA
  • DNA is de blauwdruk voor je uiterlijk
  • Hier staat in wat voor oogkleur, huidskleur, haarkleur je hebt

Slide 16 - Tekstslide

Chromosomen
  • Als we de wirwar uit elkaar halen, houden we 46 chromosomen over
  • twee aan twee zijn ze gelijk:
  • Er zijn dus 23 paren (23x2)

Slide 17 - Tekstslide

Genen
  • Een mens heeft duizenden erfelijke eigenschappen
  • Een Gen is een deel van een chromosoom wat één erfelijke eigenschap maakt

Slide 18 - Tekstslide

Genen
  • Genen staan aan of uit
  • Genen hebben ook paren
  • Als ze aan staan, maken ze eiwitten aan die voor iets zorgen
  • Voorbeeld: oog

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video

Slide 21 - Video

Geslachtscellen

  • Geen paren, enkelvoudig.
  • 23 chromosomen
  • enkele allelen (blauwe ogen)

  • 23+23 = 46

Slide 22 - Tekstslide

Mitose, gewone celdeling

Slide 23 - Tekstslide

Meiose

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

    Aan het werk
Maak Thema 5, basisstof 2 in de Methode Biologie voor jou. 
Vragen? Ik zit acher fronter berichten. 
Kom maar op!



Slide 26 - Tekstslide

Neem onderstaande antwoorden over in je boek. Vergelijk met jou antwoorden in de methode
1. Een gen is een deel van een chromosoom met de informatie voor een erfelijke eigenschap
2. meerdere genen
3. Ja
4. Nee
5. het eiwit melanine
6. De haarkleur
7. 15 jaar: erg actief
     50 jaar: weinig actief
     80 jaar: niet actief 
6
1. Twee
2. Eén
3. In paren
4. gelijk
5. gelijk
6. Bij stap 2

7
1. De chromosomen 1 en 4 vormen een chromosomenpaar, omdta in deze chromosomen op dezelfde plaats een gen ligt voor dezelfde erfelijke eigenschap
2. In cel 3, omdat in deze cel de chromosomen met dezelfde vorm genen hebben voor dezelfde erfelijke eigenschap.


8
9

Slide 27 - Tekstslide

Heb je nog tijd voor een quizzzz?

Slide 28 - Tekstslide

Welke cellen hebben geen paren chromosomen maar enkele chromosomen in de celkern?
A
Geslachtscellen
B
Lichaamscellen

Slide 29 - Quizvraag

Chromosomen komen alleen voor in geslachtscellen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 30 - Quizvraag


Wat is juist?
A
1 celkern 2 genen
B
1 cel 2 chromosomen
C
3 DNA 4 gen
D
3 Chromosomen 4 DNA

Slide 31 - Quizvraag

Chantal heeft een hond. Een spiercel van deze hond bevat 78 chromosomen.
Hoeveel chromosomen heeft deze hond in een levercel?
A
39
B
78
C
156
D
36

Slide 32 - Quizvraag

Welke cellen hebben geen paren chromosomen maar enkele chromosomen in de celkern?
A
Geslachtscellen
B
Lichaamscellen

Slide 33 - Quizvraag

Slide 34 - Tekstslide