In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Onderdelen in deze les
6.3
Soorten in hun omgeving
Slide 1 - Tekstslide
Factoren die de populatie grootte beïnvloeden kun je verdelen in twee groepen:
Abiotische factoren
zijn facoren uit de levensloze natuurlijke omgeving.
Temp, licht, O2, neerslag, wind, mineralen
Biotische factoren
zijn factoren veroorzaakt door de levende natuurlijke omgeving.
Voedsel, concurrentie, vijanden, bomen voor nesten.
Slide 2 - Tekstslide
Geef je antwoord op de volgende slide
Slide 3 - Tekstslide
Geef hier je antwoord van de vorige slide
A
A
B
B
C
C
D
D
Slide 4 - Quizvraag
Slide 5 - Tekstslide
Tolerantie en beperkende factor:
Tolerantiegrenzen: minimum en maximum waarde van een abiotische factor waar een organisme nog net kan overleven
Tolerantiegebied: alle waarden van een abiotische factor waar een organisme kan overleven
*Elke soort heeft voor een abiotische factor zijn kenmerkende
tolerantiegebied.
*Tolerantiegrenzen bepalen het verspreidingsgebied (= gebied
waar soort voorkomt)
Slide 6 - Tekstslide
Optimumkromme: grafische weergaven van de minimum- , optimum- en maximumwaarde van een abiotische factor voor een organisme
Beperkende factor: de abiotische factor die het verst van de optimumwaarde ligt
Slide 7 - Tekstslide
Op de X-as van deze grafiek wordt de vochtigheid van de grond weergeven. Op de Y-as zie je de overlevingskansen van de verschillende planten soorten a, b, c en d
Welke van de uitspraken is niet waar.
A
Binnen de tolerantie grenzen van c komen soort d en b ook voor.
B
Soort b heeft een grotere tolerantiegrens en is daarom beter bestand tegen schommelingen
C
Soort a en c komen niet naast elkaar voor in een gebied.
D
Bij de optimum waarde van a kunnen soorten b, c en d niet overleven.
Slide 8 - Quizvraag
Opdracht
- Teken de optimumkromme voor de menselijke temperatuur:
- X-as temperatuur
- Y-as orgaanfunctie in %
27 ˚C Dodelijk
32 ˚C Kritiek, orgaan uitval
37 ˚C Optimum
39 ˚C Lage koorts
42 ˚C Hoge koorts
>44 ˚C Afsterven van cellen
Slide 9 - Tekstslide
De habitat is de levensomgeving van plant /schimmel /dier/bacterie. De plaats waar het leven van een soort zich voor het grootste gedeelte afspeelt. Bij planten wordt ook de term standplaats gebruikt ipv habitat.
Let op, met plaats bedoelen we niet de exacte lokatie (in Ede tegenover de kerk), maar de plek in een ecosysteem waar je een organisme normaal gesproken kunt vinden.
Slide 10 - Tekstslide
Soorten leven samen in een bepaald ecosysteem. Soorten kunnen (gedeeltelijk) dezelfde habitat hebben. Dit kan omdat ze een verschillende rol of functie hebben
De rol of functie noem je de niche van een soort.
Als we spreken over de niche van een soort dan hebben we het over de interactie van de soort met het ecosysteem. Bijvoorbeeld, de rol van een boomsoort is het geven beschutting, nestgelegenheid, schaduw en voedselbron zijn.
Heel simpel gezegd is habitat het adres en niche het beroep.
Slide 11 - Tekstslide
Door verschillen in niche kunnen verschillende soorten samenleven in dezelfde habitat.
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Video
Binnen een ecosysteem:
Biotoop = uniform gebied, geschikt voor bepaalde organismen bijv. naaldbos
Habitat = de werkelijke ruimte bijv. de waterkant
Niche = functionele plaats in een biotoop/ecosysteem bijv. voedsel, holen graver, roofdier, bestuiver, planteneter, etc.
Slide 14 - Tekstslide
Voorbeeld rode eekhoorn
Biotoop = gemengde bossen en naaldbossen
Habitat = in en om de bomen
Niche = eten van nootvruchten, verstoppen hiervan (zaadverspreiding), voedsel voor roofvogels en vossen. Concurrent voor wilde zwijnen, muizen…
Slide 15 - Tekstslide
De niche van een soort hangt af van zijn habitat
A
juist
B
onjuist
Slide 16 - Quizvraag
Twee soorten met een overlap in habitat en niche zijn concurrenten.