Week 26 Nederlands 3 havo H. 1 spelling

Nederlands 3 havo week 26
1 dreigend
2 verbrijzeld
3 juichend, gerend
4 gebaseerd
5 getoetst
6 mikkend, afgevuurd
7 gelost, gepakt
8 tergend

1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 24 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands 3 havo week 26
1 dreigend
2 verbrijzeld
3 juichend, gerend
4 gebaseerd
5 getoetst
6 mikkend, afgevuurd
7 gelost, gepakt
8 tergend

Slide 1 - Tekstslide

Welkom bij Nederlands



Nog even een sprintje......het is bijna vakantie!

Succes! 
Groetjes, juf

Slide 2 - Tekstslide

Nieuwe week & nieuwe taak

Slide 3 - Tekstslide

Week 25  22 t/m 27 juni 2020
  • Nakijken huiswerk van vorige week.
  • We ronden deze week de herhaling van hoofdstuk 1 spelling af. 
  • Maken opdracht 8 en 9 op bladzijde 34.

Slide 4 - Tekstslide

Maar eerst...
 even ontspannen met een goed boek!

Slide 5 - Tekstslide

Leerdoelen
Deze week oefen je met:
  • het onderscheid maken tussen verschillende werkwoordsvormen.
  • het correct spellen van de eerdergenoemde werkwoordsvormen.

Slide 6 - Tekstslide

Herhaling vorige week
De afgelopen weken hebben we eerdere lesstof herhaald. Jullie hebben  geoefend met het toepassen van de regels voor spelling bij de verschillende werkwoordsvormen. Deze week ronden we de herhaling van spelling hoofdstuk 1 af.

Slide 7 - Tekstslide

Controleer je huiswerk. De antwoorden staan aan het eind van de les!

Slide 8 - Tekstslide

Uitleg theorie
Op de volgende slides wordt de lesstof van deze week behandeld.
We gaan deze week verder met de herhaling van spelling, hoofdstuk 1. 

Zie ook bladzijde 268 voor een overzicht met de regels voor spelling.

Slide 9 - Tekstslide

Werkwoorden spellen
  1. Bepaal met welke werkswoordsvormen je te maken hebt.
  2. Pas de spellingregel toe die bij de werkwoordsvorm hoort.
  3. Er zijn zeven vormen. Hierna worden de zeven vormen besproken.

Slide 10 - Tekstslide

1. Infinitief (hele werkwoord)
De infinitief (inf) is een vorm die niet kan veranderen. Je kunt de infinitief ook kennen als het ‘hele werkwoord’, of de ‘woordenboekvorm’. De infinitief komt vaak voor in zinnen met hulpwerkwoorden als kunnen, moeten, willen, zullen. 

Een werkwoord achter het voorzetsel te is altijd een infinitief. Voorbeeld: 
 – Amy’s huisarts wilde haar geen slaappillen voorschrijven. 
 – In de voortuin staat de buurjongen zijn Vespa te poetsen. 

Slide 11 - Tekstslide

2 en 3. De persoonsvorm 

De persoonsvorm (pvtt en pvvt) vind je door de zin van tijd te veranderen, van getal en door de zin vragend te maken (de persoonsvorm komt dan aan het begin van de zin te staan): alle persoonsvormen veranderen dan.
 
Voorbeeld: 
– Ik kan niet begrijpen dat je hem zomaar mijn hulp hebt toegezegd. 
– Ik kon niet begrijpen dat je hem zomaar mijn hulp had toegezegd.

Slide 12 - Tekstslide

4. Een gebiedende wijs
Een gebiedende wijs (gw) herken je aan het ontbreken van het onderwerp. 

 Voorbeeld: 
 – Probeer het eerst zelf eens en vraag niet onmiddellijk om hulp!

Slide 13 - Tekstslide

5. Een voltooid deelwoord (vd)
Een voltooid deelwoord (vd) komt voor in combinatie met een vorm van de werkwoorden zijn, hebben en worden. Het begint vaak met ge-, maar kan ook beginnen met: be-, her-, ont-, ver-. 

Voorbeeld: 
 – De autoriteiten hebben geturfd door hoeveel mensen dit winkelcentrum vandaag is bezocht
.

Slide 14 - Tekstslide

6. Een onvoltooid deelwoord (od)
Een onvoltooid deelwoord (od) herken je aan de vorm: de infinitief met -d(e) erachter. 

 Voorbeeld: 
 – De daklozen trokken bedelend door de Italiaanse hoofdstad.

Slide 15 - Tekstslide

7. Een bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord (bn) dat gemaakt is van een voltooid of onvoltooid deelwoord, hoort bij een zelfstandig naamwoord. Het heeft een korte vorm en een lange vorm (met -e). 

Wanneer krijgt een bijvoeglijk naamwoord nu wel een -e en wanneer niet?
Waarom zeg je ‘een mooi huis’ (zonder -e) en ‘een mooie woning’ (mét -e)?
Dat komt doordat woning en huis niet hetzelfde woordgeslacht hebben: woning is een de-woord (het is de woning) en huis is een het-woord (het is het huis). Voor een de-woord komt er bijna altijd een buigings-e achter het bijvoeglijk naamwoord: een mooie woning (het is ook de mooie woning). Voor een het-woord blijft de buigings-e weg als er een voor het bijvoeglijk naamwoord staat: een mooi huis (het is wel het mooie huis).



Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Maken
Hoofdstuk 1

Maak opdracht 8 en 9 op bladzijde 34. 

Slide 18 - Tekstslide

Evaluatie
  • Wat was het lesdoel en heb je voor jezelf het gevoel dat je lesdoel is behaald?
  • Hoe zat het ook alweer met die werkwoordsvormen?
  • Wanneer schrijf je een bijvoeglijk naamwoord met een -e en wanneer zonder een -e? 

Slide 19 - Tekstslide

Inleveren huiswerk
Per mail: tmn@rijswijkslyceum.nl


Slide 20 - Tekstslide

Nakijken huiswerk

Slide 21 - Tekstslide

Antwoorden opdracht 6 bladzijde 33
1 zwervend
2 verwachte
3 getrainde, luisterend
4 toeterend, verbrede
5 rijdende, misleide
6 kwetsende, prikkelende
7 gearresteerde, ingerichte
8 stervend

Slide 22 - Tekstslide

Antwoorden opdracht 7 bladzijde 33
1 pvtt – wordt, vd – gevierd
2 od – Genietend, pvvt – reisden
3 od – Wachtend, vd – geregend
4 pvvt – ontdekte, bn – smeulend
5 pvtt – bedaart, pvtt – wordt, vd – geveegd
6 gw – Eet, vd – gevarieerd, gw – braad
7 bn – beslissende, pvvt – speelde
8 pvtt – kunt, inf – genieten, bn – bruisend

Slide 23 - Tekstslide

Weektaak 26 afgerond

Slide 24 - Tekstslide