12.3 Voedselvertering [les 1]

Welkom
Telefoon in telefoontas
Tas van tafel
Laptop + notitiespullen pakken
Ga in deze Lesson-Up
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom
Telefoon in telefoontas
Tas van tafel
Laptop + notitiespullen pakken
Ga in deze Lesson-Up

Slide 1 - Tekstslide

Voorkennis. Wat is verteren? (R)

Slide 2 - Open vraag

    Welke van de voedingsstoffen moet je verteren? (R)
WEL verteren
NIET verteren
glucose
vetten
zetmeel
vitamines
eiwitten
mineralen
water

Slide 3 - Sleepvraag

Leerdoel 1

Je kent alle organen van het verteringsstelsel en weet in welke volgorde voedsel door de organen gaat

Slide 4 - Tekstslide

Noem zo veel mogelijk organen van het verteringsstelsel

Slide 5 - Open vraag

Vertering
Vertering is het omzetten van voedingsstoffen in verteringsproducten.
Verteringsklieren maken verteringssappen:
  • speekselklieren
  • maagsapklieren
  • lever en alvleesklier
  • darmsapklieren (in de dunne darm)
Deze sappen zetten voedingsstoffen om in verteringsproducten. 
Die laatste worden vanuit de dunne darm opgenomen in het bloed.

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Link

Leerdoel 2


Je kent de verschillende soorten vertering en kan in een context de juiste soort bepalen


Slide 8 - Tekstslide

vertering
doel = voedingsstoffen klein genoeg maken om op te nemen in bloed

mechanische vertering = kauwen/ kneden (fysiek kleiner maken/ mengen)

chemische vertering = enzymatische vertering - enzymen knippen te grote voedingsstoffen kleiner

alles wat bruikbaar is neem je op in je darmen, restanten (onverteert/onverteerbaar) poep je uit

Slide 9 - Tekstslide

Enzymen staan centraal bij het verteren. De ruimtelijke structuur van een enzym bepaalt de werking.
a) welke vorm van verteren horen enzymen bij.
b) hoe heet het van vorm veranderen van een enzym waardoor het niet meer werkt? (R)

Slide 10 - Open vraag

Wat betekent het dat enzymen specifiek werken? (R)
A
Een enzym kan maar bij één temperatuur werken
B
Een enzym kan maar bij één zuurgraad werken
C
Een enzym kan maar één substraat afbreken
D
Een enzym kan maar één keer gebruikt worden

Slide 11 - Quizvraag


Door kauwen wordt het oppervlak van het voedsel vergroot. Waarom?
A
Speeksel werkt beter in op het voedsel
B
Proef je meer smaak
C
De maag werkt daardoor beter
D
De dunne darm werkt daardoor beter

Slide 12 - Quizvraag

Wat is de functie van speeksel?
A
Verteren van zetmeel (koolhydraat)
B
Bacteriën en ziekteverwekkers doden
C
Geeft smaak aan het eten
D
Verteren van eiwitten

Slide 13 - Quizvraag

Slikken en ademen
Hoe zorgt het lichaam ervoor dat eten niet je luchtpijp ingaat?

Hoe zorgt het lichaam ervoor dat lucht voornamelijk je slokdarm ingaat?


Nummer 1 & 2
Nummer 1 is je huig. Deze sluit tijdens het slikken zodat je voedsel niet je neusholte ingaat.

Nummer 2 is je strotklepje. Deze sluit tijdens het slikken zodat je voedsel niet je luchtpijp ingaat.

Slide 14 - Tekstslide

Wat gebeurt er als je teveel lucht 'inslikt'?

Slide 15 - Open vraag

In de slokdarm vindt ook vertering plaats
A
Waar
B
Niet waar

Slide 16 - Quizvraag

De maag
Voegt maagsap en maagzuur toe

Maagsap bevat enzymen die eiwitten verteren

De maagportier laat gedeeltes van de voedselbrij af en toe door

Slide 17 - Tekstslide


Wat is de functie van maagzuur?
A
Bevat enzymen die vetten verteren
B
Bacteriën en ziekteverwekkers doden
C
Smaakmaker
D
Bevat enzymen die eiwitten verteren

Slide 18 - Quizvraag

Maak een samenvatting van deze Lesson Up (en de vorige twee) / PO


Hierin verwerk je de drie leerdoelen van een les

Hint. Maak van de leerdoelen een vraag. Het antwoord hierop wordt dan automatisch je samenvatting. 

Slide 19 - Tekstslide