220915 1D GRAMMATICA - PV, ZD EN WW

1E: Grammatica - pv, zd en ww
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

1E: Grammatica - pv, zd en ww

Slide 1 - Tekstslide

WAT GAAN WE DOEN?

  • Grammatica p.204, 205 en 214
  • Maken opdracht 1-4 

Slide 2 - Tekstslide

LESDOEL
Aan het einde van de les kun je:
  • de persoonsvorm en de zinsdelen in een zin vinden
  • zelfstandige werkwoorden en hulpwerkwoorden herkennen

Slide 3 - Tekstslide

VOLGORDE LES VANDAAG
  • Lestijd 1e uur: 8:20 - 8.40
  • Welkom en Lezen in leesboek
  • Grammatica uitleg
  • Maken opdrachten (deels in quiz)
  • Afsluiting les + Plenda

Slide 4 - Tekstslide

LEZEN IN JE LEESBOEK

Slide 5 - Tekstslide

Persoonsvorm (PV)
Een persoonsvorm is een werkwoord in een zin. Dit werkwoord geeft aan in welke tijd of welk getal een zin staat.

De persoonsvorm kun je vinden door de zin te veranderen van getal of van tijd. Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm. 

Slide 6 - Tekstslide

Persoonsvorm (PV)
Zoek de persoonsvorm door de zin te veranderen van
  • tijd
  • getal

Vraag maken kan ook, maar.... soms zitten er in een zin twee pv's. Dus gebruik vanaf nu tijd en getal.

Slide 7 - Tekstslide

Persoonsvorm (PV)
Bekijk de volgende zinnen en zoek de persoonsvorm door de zin te veranderen van tijd of van getal. 

1. Ik ga fietsen naar school. 
Ik ging fietsen naar school.

2. De kinderen lopen weg van huis.
Het kind loopt weg van huis. 
Pv: ga
Pv: lopen

Slide 8 - Tekstslide

Zet de zin in een andere tijd:
Wouter kreeg een bericht van Job.

Slide 9 - Open vraag

Verander de zin van getal:
Morgen moet je hem helpen.

Slide 10 - Open vraag

Wat voor soort woord is een persoonsvorm?
A
Lidwoord
B
Werkwoord
C
Zelfstandig naamwoord
D
Hulpwerkwoord

Slide 11 - Quizvraag

Welke twee dingen kan je aan een zin veranderen om de pv te vinden?

Slide 12 - Open vraag

Zinsdelen
Zinsdelen -> de bouwstenen van een zin
Zinsdeel: één woord of een groepje woorden

Verplaatsingsproef:
  • Wat je maximaal voor de PV kunt zetten -> zinsdeel    Maximaal (met zoveel mogelijk woorden tegelijk)








Slide 13 - Tekstslide

Zinsdelen
  • De kok heeft vandaag een lekker toetje gemaakt. 

  • De kok heeft vandaag een lekker toetje gemaakt. 
  • Vandaag heeft de kok een lekker toetje gemaakt.
  • Een lekker toetje heeft de kok vandaag gemaakt. 

  • De kok / heeft / vandaag / een lekker toetje / gemaakt

Slide 14 - Tekstslide

Uit hoeveel zinsdelen bestaat de zin: "Pieter eet vandaag in het atrium."
A
3
B
4
C
5
D
6

Slide 15 - Quizvraag

Pieter eet vandaag in het atrium.
  • Pieter                              (Pieter eet vandaag in het atrium.)
  • eet                                   ( Eet Pieter vandaag in het atrium?)
  • vandaag                        (Vandaag eet Pieter in het atrium.)
  • in het atrium               (In het atrium eet Pieter vandaag.)

Slide 16 - Tekstslide

Zelfstandig werkwoord
  • Geeft aan wat het onderwerp 'doet'.
  • Er zit altijd maar één zelfstandig werkwoord in een zin.
  • Is het belangrijkste werkwoord van een zin. 
  • Je kunt het niet weglaten in de zin.
  • Eén werkwoord in de zin? Dan is dat altijd het zww.
Ik loop naar school.
Ik ben naar school gelopen.

Slide 17 - Tekstslide

Hulpwerkwoord
  • Helpt het zelfstandig werkwoord in de zin.
  • Er kunnen meerdere hulpwerkwoorden in een zin zitten.
  • Meer dan één werkwoord in de zin? Dan is de pv hulpwerkwoord.
  • Je kunt hulpwerkwoorden uit de zin weglaten (en dan kun je de zin nog begrijpen).

Slide 18 - Tekstslide

Noteer de werkwoorden uit de zin:
De schilder zou het raam donkergroen hebben geverfd.

Slide 19 - Open vraag

Wat is het belangrijkste ww?
'De schilder zou het raam donkergroen hebben geverfd.'
A
zou
B
hebben
C
geverfd
D
de schilder

Slide 20 - Quizvraag

De schilder zou het raam donkergroen hebben geverfd.

De schilder zou het raam donkergroen hebben geverfd.

De schilder heeft het raam donkergroen geverfd.

De schilder heeft het raam donkergroen geverfd.

De schilder verft het raam donkergroen.


Slide 21 - Tekstslide

Wat is het zelfstandig werkwoord?
Ik heb mijn spreekbeurt goed kunnen voorbereiden.

Slide 22 - Open vraag

Wat zijn de hulpwerkwoorden?
Ik heb mijn spreekbeurt goed kunnen voorbereiden.

Slide 23 - Open vraag

Persoonsvorm
Wat is in de volgende zinnen de persoonsvorm?
Opdracht 4 p.205

Slide 24 - Tekstslide

4.1 Vanwege het slechte weer moesten we de jaarlijkse buurtbarbecue afgelasten.

Slide 25 - Open vraag

4.1 Na het zwemmen van vijftig baantjes klom Vayen uit het zwembad.

Slide 26 - Open vraag

4.1 Alle vrienden kochten een klein cadeautje voor de verjaardag van Esmee.

Slide 27 - Open vraag

Zinsdelen
Wat is zijn in de volgende zinnen de zinsdelen?
Opdracht 4 p.205

Slide 28 - Tekstslide

4.2 Vanwege het slechte weer moesten we de jaarlijkse buurtbarbecue afgelasten.

Slide 29 - Open vraag

4.2 Na het zwemmen van vijftig baantjes klom Vayen uit het zwembad.

Slide 30 - Open vraag

4.2 Alle vrienden kochten een klein cadeautje voor de verjaardag van Esmee.

Slide 31 - Open vraag

AAN DE SLAG
Maken: p.205 opdracht 4 en 5
of bezig met de folder.

Dit doe je voor jezelf en dus stil







Slide 32 - Tekstslide

EVEN HERHALEN
Lesdoel: Aan het einde van de les kun je:
  • de persoonsvorm en de zinsdelen in een zin vinden
  • zelfstandige werkwoorden en hulpwerkwoorden herkennen 



Slide 33 - Tekstslide

HUISWERK
Maken: p.205 opdracht 4 en 5



Woordenschrift elke donderdag!





Slide 34 - Tekstslide