Week 45 Nederlands 3 havo

1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 41 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Afspraken in de les




  • Je hebt je spullen op orde. Je hebt bij je: Kern (Nederlands lesboek), een schrift, een leesboek en pen/papier.
  • Spullen en huiswerk (ook als het huiswerk niet volledig is) niet op orde: BV/HV op Magister. 
  • Twee keer waarschuwen moet voldoende zijn! Zo niet, na de les bij de docent melden en dan maken we een afspraak hoe het in het vervolg beter kan in de les.

Slide 2 - Tekstslide

Maar eerst...
 even ontspannen met een goed boek!

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen
Deze week:
  • Je leert hoe je samenhangende zinnen formuleert en je teksten actief maakt.
  • Je leert hoe je teksten en verhalen opbouwt.

Slide 4 - Tekstslide

Opdracht essay
  • Minimaal 400 woorden, maximaal 600.
  • Wijze van toetsing. Je mag de opdracht thuis voorbereiden. Het essay schrijf je in de les en je krijgt hier 45 minuten de tijd voor. Je boeken mag je meenemen. In je boek mag niet geschreven zijn en er mogen geen losse papiertjes in geplakt zijn.
  • Beoordeling
De inhoud telt 2x mee, de vorm 1x, schrijfstijl 1x. Grammaticale fouten tellen mee in het schrijfstijlgedeelte. Spelfouten (denk aan werkwoordfouten, verkeerd gebruik van of gebrek aan hoofdletters) resulteren in -0,1 pt tot en max van -0,5 van het totaalcijfer. Let op: als je boek niet het juiste niveau heeft, betekent dit puntenaftrek.




Slide 5 - Tekstslide

Opdracht essay
  • Essay van minimaal 400 en maximaal 600 woorden voor een cijfer. 
  • Schrijf een essay over de twee boeken die je hebt gelezen. Je kiest je boeken uit de lijst, die door de docent is gemaild.


1. Verhaallijn (plot)
Beschrijf van beide boeken kort de verhaallijn (denk aan de stappen in je boek op bladzijde 100). Kijk of je opmerkelijke overeenkomsten kunt benoemen of opmerkelijke verschillen.
 
 




Slide 6 - Tekstslide

Opdracht essay
2. Literatuurbegrippen
In de les hebben we de hoofdstukken 24 (verhaallijn), 25 (personages) en 26 (perspectief) besproken. De verhaallijn voor beide boeken heb je al bij punt 1 besproken.
Bij punt 2 bespreek je de personages en het perspectief vanuit waar de boeken geschreven zijn. Wat valt op? Zijn er overeenkomsten, zijn er verschillen? Welke invloed heeft de keuze van het perspectief op je boek. Let op: je doet dit voor beide boeken.



Slide 7 - Tekstslide

Opdracht essay
3. Eigen oordeel
Beide boeken worden door jou beoordeeld. Geef je eigen oordeel over het boek en geef uitgebreid aan waarom je dat vindt. Demonstreer daarbij je kennis van de literatuurbegrippen, zoals plot, personages en perspectief. Wellicht kun je iets verwerken over de verschillen tussen lectuur en literatuur. Je mening is natuurlijk belangrijk, maar waarom je het vindt is nog veel belangrijker.


Slide 8 - Tekstslide

Opdracht essay
Een essay is een relatief korte tekst, vandaar dat tussenkopjes niet nodig zijn. Kies in plaats daarvan voor signaalzinnen en -woorden. De volgende opbouw zou je kunnen gebruiken:

- Titels boeken + auteurs
- Titel van het essay (mag creatief, graag zelfs)
- Inleiding:
o Aantrekkelijke eerste zin
o Introduceer kort het eerste boek. Geef zeer kort de plot en wat info over de schrijver.
o Introduceer daarna kort het tweede boek. Geef ook daar zeer kort de plot en wat info over de schrijver.
o Geef aan wat je gaat doen in het middenstuk.

- Slot
o Vat samen/conclusie
o Sluit af met een interessante slotzin


Slide 9 - Tekstslide

Uitleg theorie
Op de volgende dia's wordt de lesstof van deze week behandeld.

Slide 10 - Tekstslide

10. Tekstopbouw

Slide 11 - Tekstslide

10. Tekstopbouw

Slide 12 - Tekstslide

10. Tekstopbouw

Slide 13 - Tekstslide

10. Tekstopbouw

Slide 14 - Tekstslide

10. Tekstopbouw

Slide 15 - Tekstslide

10. Tekstopbouw

Slide 16 - Tekstslide

Formuleren hoofdstuk 9 (p. 38)

Slide 17 - Tekstslide

Formuleren hoofdstuk 9 (p. 38)

Slide 18 - Tekstslide

Formuleren hoofdstuk 9 (p. 38)

Slide 19 - Tekstslide

Formuleren (p. 38)

Slide 20 - Tekstslide

Evaluatie
  • Wat was het lesdoel en heb je voor jezelf het gevoel dat je lesdoel is behaald?
  • Je leert hoe je samenhangende zinnen formuleert en je teksten actief maakt.
  • Je leert hoe je teksten en verhalen opbouwt.

Slide 21 - Tekstslide

Betrouwbaarheid van bronnen (p. 14)



Een tekst is betrouwbaar wanneer de informatie in die tekst juist én volledig is. Juist betekent dat de gegeven informatie waar is en dat er geen leugens worden verspreid. Volledig betekent dat er geen belangrijke informatie wordt achtergehouden. Door informatie achter te houden ontstaat namelijk een verkeerd beeld en dat is niet de bedoeling.



Slide 22 - Tekstslide

8. Vorm en inhoud

De vorm van een tekst hóe iets is opgeschreven en de inhoud wát er is opgeschreven. Vorm en inhoud vormen samen het werk. 

De manier waarop de twee gecombineerd worden, bepaalt hoe het uiteindelijke werk eruit komt te zien.

Slide 23 - Tekstslide

8. Vorm en inhoud
Een belangrijk onderscheid op hoofdniveau, is het verschil tussen proza en poëzie.


Wanneer iets een lopende tekst is, noemen we het proza. Dit betekent dat je een stuk tekst hebt dat over de hele breedte van het papier of scherm loopt. 

Bij poëzie zie je juist veel wit op het papier. De tekst loopt niet over de hele breedte van de tekst, maar de regels worden afgebroken. Waar die afbrekingen plaatsvinden, heeft de schrijver bepaald.

Slide 24 - Tekstslide

8. Vorm en inhoud
Voor de inhoud van teksten onderscheiden we drie hoofdgenres: epiek, lyriek en dramatiek.

 
Epiek is de benaming voor alle verhalende teksten. Deze teksten noemen we ook wel epische teksten. Een tekst is verhalend wanneer er personages zijn die handelingen verrichten en er gebeurtenissen plaatsvinden. 

Slide 25 - Tekstslide

8. Vorm en inhoud
Bij lyriek staat gevoel centraal. Het zijn teksten waarin enkel een gevoel wordt uitgedrukt. In lyrische teksten gebeurt eigenlijk ‘niets’: er komen geen handelingen in voor en er verstrijkt ook geen tijd. Dit is het grote verschil met dramatische teksten.

 

Het laatste genre is dramatiek. Dramatische teksten zijn voor het toneel bedoeld. Dramatische teksten bestaan voor het grootste deel uit dialoog. 

Slide 26 - Tekstslide

8. Vorm en inhoud
Vorm en inhoud staan niet los van elkaar. Ze zijn van elkaar afhankelijk. Keuzes op het gebied van vorm hebben invloed op de inhoud, in andersom. De ene inhoud leent zich beter voor een bepaalde vorm dan de andere. Wil je iemand de liefde verklaren, dan ligt het meer voor de hand om een gedicht te schrijven dan een toneelstuk dat drie uur duurt. Wat je wilt schrijven, bepaalt dan dus hoe je het opschrijft.

Omgekeerd legt de vorm beperkingen op aan de inhoud. Als je een sonnet schrijft, dan heb je maar veertien regels tot je beschikking om je gedachtes in uit te drukken. En dan moet je er ook nog aan denken dat bepaalde regels op elkaar moeten rijmen. Je moet dan dus goed nadenken over de woorden die je kiest.

Slide 27 - Tekstslide

8. Vorm en inhoud
Kortom: Een literaire tekst is de combinatie van de gekozen vorm en inhoud.

Slide 28 - Tekstslide

24. Plot of verhaallijn - verloop

Slide 29 - Tekstslide

25. Personages

Slide 30 - Tekstslide

25. Personages

Slide 31 - Tekstslide

25. Personages/kennis

Slide 32 - Tekstslide

25. Personages/kennis

Slide 33 - Tekstslide

25. Personages/kennis

Slide 34 - Tekstslide

25. Personages/kennis

Slide 35 - Tekstslide

25. Personages/kennis

Slide 36 - Tekstslide

25. Personages/kennis

Slide 37 - Tekstslide

Betrouwbaarheid van de auteur (p. 18)

  • Om te beoordelen of een auteur betrouwbaar is, moet je ten eerste kijken naar het belang van de auteur. 

  • Je onderzoekt dan of de auteur er een persoonlijk belang bij heeft om een bepaalde boodschap te verspreiden. Dit kan een politiek, maar ook een commercieel belang zijn. Een auteur kan je bijvoorbeeld willen overtuigen van zijn eigen politieke standpunt, of misschien wil hij je wel iets verkopen. 

  • Wanneer een auteur een eigen belang heeft bij het verspreiden van een bepaalde boodschap, is hij niet neutraal. Een niet-neutrale auteur is minder betrouwbaar dan een neutrale auteur.



Slide 38 - Tekstslide

Betrouwbaarheid van de auteur (p. 18)
Deskundigheid kan voortkomen uit drie dingen. 

Ten eerste kan een auteur een bepaalde opleiding gedaan hebben die relevant is voor het onderwerp. 

Ten tweede kan een auteur deskundig zijn dankzij de werkervaring die hij heeft opgedaan.

Als laatste kan een auteur een ervaringsdeskundige zijn. Dat betekent dat hij zelf heeft meegemaakt waarover hij schrijft.


Slide 39 - Tekstslide

Betrouwbaarheid van de auteur (p. 18)
Kortom: een auteur is betrouwbaar wanneer hij neutraal én deskundig is. 


Slide 40 - Tekstslide

OK!
Als je hier bent aangekomen, dan heb je het einde van de lessen essay schrijven Nederlands behaald!!!
 

Slide 41 - Tekstslide