Grammatica les 1: wederkerig + wederkerend

Grammatica les 1
Wederkerende en wederkerige voornaamwoorden
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Grammatica les 1
Wederkerende en wederkerige voornaamwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Planning
  • Startvraag
  • Uitleg
  • Aan de slag

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoel:
Ik kan wederkerige en wederkerende voornaamwoorden herkennen.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke zin bevat een wederkerend voornaamwoord?
A
Zij schamen zich voor hun fout.
B
Wij groeten elkaar elke ochtend.
C
Jullie helpen mekaar met het huiswerk.
D
Hij wast zijn auto elke zaterdag.

Slide 4 - Quizvraag

A) Correct antwoord: De leerling begrijpt het onderscheid tussen wederkerige en wederkerende voornaamwoorden. → Zelfstandig aan de slag
B of C) Fout – wederkerig in plaats van wederkerend: De leerling verwart wederkerende en wederkerige voornaamwoorden. → Extra oefening nodig
D) Fout – geen wederkerend voornaamwoord: De leerling herkent wederkerende voornaamwoorden nog niet goed. → Verlengde instructie nodig
Antwoord A: maak opdracht 4 op blz. 213 (laptop opruimen)
Antwoord B: maak opdracht 2 + 3 op blz. 213 (laptop opruimen)
Antwoord C: instructie
Had je antwoord A, maar heb je gegokt? Dan is het verstandig om mee te doen met de instructie.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verander de zin, zodat er niet de hele tijd 'tante' en 'Jan' wordt gebruikt.
Tante had een boek aan Jan gegeven. Jan bedankte tante voor het boek. Tante vertelde Jan dat het boek erg leuk was.

Slide 6 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Waarom een voornaamwoord?
A. Tante had een boek aan Jan gegeven. Jan bedankte tante voor het boek. Tante vertelde Jan dat het boek erg leuk was.

B. Tante had een boek aan Jan gegeven. Hij bedankte haar voor het boek. Ze vertelde hem dat het erg leuk was. 


Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voornaamwoorden
  • Een voornaamwoord  verwijst naar mensen, dieren of dingen zonder   deze  bij naam te noemen. 
  • Voornaamwoorden worden gebruikt in plaats van een zelfstandig   naamwoord.
  • Voornaamwoorden hebben zelf niet direct betekenis: ze verwijzen naar   woorden die wel betekenis hebben. 
  • Er zijn 8 verschillende voornaamwoorden. 

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Acht voornaamwoorden
Verwijst naar zelfstandig naamwoorden.
1e persoon  ben jezelf-ik
2e persoon iem. met wie je praat
3e persoon iem. waarover je praat


Geeft bezit aan. Staat meestal meteen voor zelfst. nw.
Wijst naar iets. Kan alleen staan of meteen voor zelfst. nw.
Persoonlijk vnw.
Bezittelijk vnw.
Vragend vnw.
Niet elk vraagwoord is een vragend voornaamwoord.
Aanwijzend vnw.
Heeft betrekking op woord dat er vlak voor staat.
Wederkerend vnw.
Geeft iets vaags aan.
Wederkerig vnw.
Alleen het woordje 'elkaar'.
Betrekkelijk vnw.
Hoort bij het wederkerend werkwoord
Onbepaald vnw.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Gram. woordsoorten

Persoonlijk voornaamwoord (pers. vnw.)

Een persoonlijk voornaamwoord duidt een persoon, dier of ding aan. 

VB. Zij verloren de wedstrijd. Pas op, hij bijt! Ik heb het op tafel gelegd.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Gram. woordsoorten

Bezittelijk voornaamwoord (bez. vnw.)

Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is, een bezit. Het staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort. 

VB: jullie tuin, ons feest, jouw beste vriend

Maar: de tuin is van jullie > in dit geval is 'jullie' een pers. vnw.

 

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wederkerend voornaamwoord
Wederkerende voornaamwoorden zijn woorden als me, je, zich en ons. 
Deze woorden slaan terug op het onderwerp. 
wederkeren = terugkeren

Sommige werkwoorden hebben altijd een wederkerend voornaamwoord bij zich:
zich vergissen / zich aanstellen / zich voornemen
Ik vergis me / Hij stelt zich aan / Wij nemen ons voor

Het wederkerend voornaamwoord past zich aan het onderwerp van de zin aan. 


Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wederkerend voornaamwoord
Andere werkwoorden komen soms 
met 
een wederkerend voornaamwoord voor:

zich wassen: Zij wast zich / Zij wast haar auto
zich scheren: Hij scheert zich / Hij scheert zijn baard

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Truc!
Twijfel je of het om een wederkerend voornaamwoord gaat? 

Voorbeeld
Je vergist je toch nooit? 
Oplossing: vervang je door hij 
Hij vergist zich toch nooit? 

Je verandert in zich, je is dus het wederkerend voornaamwoord!

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wederkerig voornaamwoord
Elkaar =  
wederkerig voornaamwoord voor alle meervoudsvormen

Wij schrijven elkaar.
Jullie kennen elkaar.
Zij plagen elkaar.

Wederkerig = het komt van beide kanten

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Sandra verslikt zich in die snoepjes van jou.

Benoem het wederkerend voornaamwoord.
A
zich
B
jou

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Let op!!
Zich is altijd een wederkerend voornaamwoord
maar...
me, je en ons niet altijd!!
Kan ook een ander voornaamwoord zijn!

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Truc
Kijk of je het woord kunt vervangen
door hij of hem = pers. voornaamwoord
door zijn=  bezittelijk voornaamwoord
door zich = wederkerend voornaamwoord

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wij bemoeien ons niet met zijn zaken.

Benoem het wederkerend voornaamwoord.
A
Wij
B
zijn
C
ons

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Moet je je nog wassen vandaag?

Benoem het wederkerend voornaamwoord.
A
eerste 'je'
B
tweede 'je'

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke van de onderstaande voorbeelden bevat een wederkerend voornaamwoord?
A
Die broer van jou
B
Ik schaam me
C
Ik lees ze niet
D
Hij heeft geleerd

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zij geven elkaar een cadeau.

'elkaar' is een ...
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord
D
wederkerig voornaamwoord

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een aanwijzend voornaamwoord?
A
die, dit
B
jouw, mijn
C
ik, jij

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan dat iets van iemand is. Welke van deze woorden is een bezittelijk voornaamwoord?
A
mij
B
mijn

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn de wederkerende voornaamwoorden?
A
ik, jij, hij, zij, wij, jullie
B
de, het, een
C
me, je, zich, u, ons
D
hij, hem, ze, zij, haar

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het wederkerend voornaamwoord?
Ik was me.
A
Ik
B
was
C
me
D
jouw

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Haar is altijd een persoonlijk voornaamwoord.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag
Antwoord A: maak opdracht 4 op blz. 213 
Antwoord B: maak opdracht 2 + 3 op blz. 213 
Antwoord C: maak opdracht 2 + 3 op blz. 213 

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies