In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Grammatica les 1
Wederkerende en wederkerige voornaamwoorden
Slide 1 - Tekstslide
Planning
Groep zelfstandig: maak opdracht 2 en 4 op blz. 213
Uitleg
Aan de slag
Slide 2 - Tekstslide
Leerdoel:
Ik kan wederkerige en wederkerende voornaamwoorden herkennen.
Slide 3 - Tekstslide
Verander de zin, zodat er niet de hele tijd 'tante' en 'Jan' wordt gebruikt. Tante had een boek aan Jan gegeven. Jan bedankte tante voor het boek. Tante vertelde Jan dat het boek erg leuk was.
Slide 4 - Open vraag
Waarom een voornaamwoord?
A. Tante had een boek aan Jan gegeven. Jan bedankte tante voor het boek. Tante vertelde Jan dat het boek erg leuk was.
B. Tante had een boek aan Jan gegeven. Hij bedankte haar voor het boek. Ze vertelde hem dat het erg leuk was.
Slide 5 - Tekstslide
Voornaamwoorden
Een voornaamwoord verwijst naar mensen, dieren of dingen zonder deze bij naam te noemen.
Voornaamwoorden worden gebruikt in plaats van een zelfstandig naamwoord.
Voornaamwoorden hebben zelf niet direct betekenis: ze verwijzen naar woorden die wel betekenis hebben.
Er zijn 8 verschillende voornaamwoorden.
Slide 6 - Tekstslide
Acht voornaamwoorden
Verwijst naar zelfstandig naamwoorden.
1e persoon ben jezelf-ik
2e persoon iem. met wie je praat
3e persoon iem. waarover je praat
Geeft bezit aan. Staat meestal meteen voor zelfst. nw.
Wijst naar iets. Kan alleen staan of meteen voor zelfst. nw.
Persoonlijk vnw.
Bezittelijk vnw.
Vragend vnw.
Niet elk vraagwoord is een vragend voornaamwoord.
Aanwijzend vnw.
Heeft betrekking op woord dat er vlak voor staat.
Wederkerend vnw.
Geeft iets vaags aan.
Wederkerig vnw.
Alleen het woordje 'elkaar'.
Betrekkelijk vnw.
Hoort bij het wederkerend werkwoord
Onbepaald vnw.
Slide 7 - Tekstslide
Gram. woordsoorten
Persoonlijk voornaamwoord (pers. vnw.)
Een persoonlijk voornaamwoord duidt een persoon, dier of ding aan.
VB. Zij verloren de wedstrijd. Pas op, hij bijt! Ik heb het op tafel gelegd.
Slide 8 - Tekstslide
Gram. woordsoorten
Bezittelijk voornaamwoord (bez. vnw.)
Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is, een bezit. Het staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.
VB: jullie tuin, ons feest, jouw beste vriend
Maar: de tuin is van jullie > in dit geval is 'jullie' een pers. vnw.
Slide 9 - Tekstslide
Wederkerend voornaamwoord
Wederkerende voornaamwoorden zijn woorden als me, je, zich en ons.
Deze woorden slaan terug op het onderwerp.
wederkeren = terugkeren
Sommige werkwoorden hebben altijd een wederkerend voornaamwoord bij zich:
zich vergissen / zich aanstellen / zich voornemen
Ik vergis me / Hij stelt zich aan / Wij nemen onsvoor
Het wederkerend voornaamwoord past zich aan het onderwerp van de zin aan.
Slide 10 - Tekstslide
Wederkerend voornaamwoord
Andere werkwoorden komen soms
met
een wederkerend voornaamwoord voor:
zich wassen: Zij wast zich / Zij wast haar auto
zich scheren: Hij scheert zich/ Hij scheert zijn baard
Slide 11 - Tekstslide
Truc!
Twijfel je of het om een wederkerend voornaamwoord gaat?
Voorbeeld
Je vergist je toch nooit?
Oplossing: vervang jedoor hij
Hij vergist zich toch nooit?
Je verandert in zich, je is dus het wederkerend voornaamwoord!
Slide 12 - Tekstslide
Wederkerig voornaamwoord
Elkaar=
wederkerig voornaamwoord voor alle meervoudsvormen
Wij schrijven elkaar.
Jullie kennen elkaar.
Zij plagen elkaar.
Wederkerig = het komt van beide kanten
Slide 13 - Tekstslide
Sandra verslikt zich in die snoepjes van jou.
Benoem het wederkerend voornaamwoord.
A
zich
B
jou
Slide 14 - Quizvraag
Let op!!
Zich is altijd een wederkerend voornaamwoord
maar...
me, je en ons niet altijd!!
Kan ook een ander voornaamwoord zijn!
Slide 15 - Tekstslide
Truc
Kijk of je het woord kunt vervangen
door hij of hem = pers. voornaamwoord
door zijn= bezittelijk voornaamwoord
door zich = wederkerend voornaamwoord
Slide 16 - Tekstslide
Wij bemoeien ons niet met zijn zaken.
Benoem het wederkerend voornaamwoord.
A
Wij
B
zijn
C
ons
Slide 17 - Quizvraag
Moet je je nog wassen vandaag?
Benoem het wederkerend voornaamwoord.
A
eerste 'je'
B
tweede 'je'
Slide 18 - Quizvraag
Welke van de onderstaande voorbeelden bevat een wederkerend voornaamwoord?
A
Die broer van jou
B
Ik schaam me
C
Ik lees ze niet
D
Hij heeft geleerd
Slide 19 - Quizvraag
Zij geven elkaar een cadeau.
'elkaar' is een ...
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord
D
wederkerig voornaamwoord
Slide 20 - Quizvraag
Wat is een aanwijzend voornaamwoord?
A
die, dit
B
jouw, mijn
C
ik, jij
Slide 21 - Quizvraag
Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan dat iets van iemand is. Welke van deze woorden is een bezittelijk voornaamwoord?
A
mij
B
mijn
Slide 22 - Quizvraag
Wat zijn de wederkerende voornaamwoorden?
A
ik, jij, hij, zij, wij, jullie
B
de, het, een
C
me, je, zich, u, ons
D
hij, hem, ze, zij, haar
Slide 23 - Quizvraag
Wat is het wederkerend voornaamwoord? Ik was me.
A
Ik
B
was
C
me
D
jouw
Slide 24 - Quizvraag
Haar is altijd een persoonlijk voornaamwoord.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 25 - Quizvraag
Aan de slag
Groep zelfstandig: maak opdracht 1, 2 en 4 op blz. 213
Groep instructie: maak opdracht 1 en 2 op blz. 213