Voornaamwoorden

Voornaamwoorden
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Voornaamwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Welkom!
Welkom 

Etui, planner, lesboek, schrift, leesboek, laptop dicht op tafel.

We starten met stillezen
timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Deze week
Maandag: instructie voornaamwoorden
Dinsdag: Oefenen voornaamwoorden
Vrijdag: herhalen toetsstof/ oefenen online

Weektaak
Oefenboek pp. 96, 97
Opdracht 1 t/m 11.
Handboek
-Voornaamwoorden (pp. 164-165)


Slide 3 - Tekstslide

Waarom een voornaamwoord?
A. Tante had een boek aan Jan gegeven. Jan bedankte tante voor het boek. Tante vertelde Jan dat het boek erg leuk was.

B. Tante had een boek aan Jan gegeven. Hij bedankte haar voor het boek. Ze vertelde hem dat het erg leuk was. 


Slide 4 - Tekstslide

Acht voornaamwoorden
Verwijst naar zelfstandig naamwoorden.
1e persoon  ben jezelf-ik
2e persoon iem. met wie je praat
3e persoon iem. waarover je praat


Geeft bezit aan. Staat meestal meteen voor zelfst. nw.
Wijst naar iets. Kan alleen staan of meteen voor zelfst. nw.
Persoonlijk vnw.
Bezittelijk vnw.
Vragend vnw.
Niet elk vraagwoord is een vragend voornaamwoord.
Aanwijzend vnw.
Heeft betrekking op woord dat er vlak voor staat.
Wederkerend vnw.
Geeft iets vaags aan.
Wederkerig vnw.
Alleen het woordje 'elkaar'.
Betrekkelijk vnw.
Hoort bij het wederkerend werkwoord
Onbepaald vnw.

Slide 5 - Tekstslide

Wederkerend voornaamwoord
Wederkerende voornaamwoorden zijn woorden als me, je, zich en ons. 
Deze woorden slaan terug op het onderwerp. 
wederkeren = terugkeren

Sommige werkwoorden hebben altijd een wederkerend voornaamwoord bij zich:
zich vergissen / zich aanstellen / zich voornemen
Ik vergis me / Hij stelt zich aan / Wij nemen ons voor

Het wederkerend voornaamwoord past zich aan het onderwerp van de zin aan. 


Slide 6 - Tekstslide

Wederkerend voornaamwoord
Andere werkwoorden komen soms met 
een wederkerend voornaamwoord voor:

Het wederkerend voornaamwoord verwijst terug naar het onderwerp van de zin.

zich wassen: Zij wast zich / Zij wast haar auto
zich scheren: Hij scheert zich / Hij scheert zijn baard

Slide 7 - Tekstslide

Truc!
Twijfel je of het om een wederkerend voornaamwoord gaat? 

Voorbeeld
Je vergist je toch nooit? 
Oplossing: vervang je door hij 
Hij vergist zich toch nooit? 

Je verandert in zich, je is dus het wederkerend voornaamwoord!

Slide 8 - Tekstslide

Wederkerig voornaamwoord
Elkaar (elkander, mekaar)
wederkerig voornaamwoord voor alle meervoudsvormen

Wij schrijven elkaar.
Jullie kennen elkaar.
Zij plagen elkaar.

Wederkerig  geeft aan dat de actie of toestand in de zin wederzijds is. (het komt van beide kanten)

Slide 9 - Tekstslide

Sandra verslikt zich in die snoepjes van jou.

Benoem het wederkerend voornaamwoord.
A
zich
B
jou

Slide 10 - Quizvraag

Let op!!
Zich is altijd een wederkerend voornaamwoord
maar...
me, je en ons niet altijd!!
Kan ook een ander voornaamwoord zijn!

Slide 11 - Tekstslide

Truc
Kijk of je het woord kunt vervangen
door hij of hem = pers. voornmaanwoord
door zijn=  bezittelijk voornaamwoord
door zich = wederkerend voornaamwoord

Slide 12 - Tekstslide

Wij bemoeien ons niet met zijn zaken.

Benoem het wederkerend voornaamwoord.
A
Wij
B
zijn
C
ons

Slide 13 - Quizvraag

Moet je je nog wassen vandaag?

Benoem het wederkerend voornaamwoord.
A
eerste 'je'
B
tweede 'je'

Slide 14 - Quizvraag

Welke van de onderstaande voorbeelden bevat een wederkerend voornaamwoord?
A
Die broer van jou
B
Ik schaam me
C
Ik lees ze niet
D
Hij heeft geleerd

Slide 15 - Quizvraag

Zij geven elkaar een cadeau.

'elkaar' is een ...
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord
D
wederkerig voornaamwoord

Slide 16 - Quizvraag

Zij heeft aan hem verkering gevraagd.

Het persoonlijk voornaamwoord is /
de persoonlijke voornaamwoorden zijn...
A
Zij
B
Zij, aan
C
Hem
D
Zij, hem

Slide 17 - Quizvraag

Een bezittelijk voornaamwoord ...
A
zegt iets over een werkwoord
B
geeft aan wie iets doet
C
geeft aan hoe iemand zich voelt
D
geeft aan van wie iets is

Slide 18 - Quizvraag

Welke voornaamwoorden kunnen zowel een persoonlijk als een bezittelijk voornaamwoord zijn?
A
haar
B
hem

Slide 19 - Quizvraag

Welke voornaamwoorden kunnen zowel een persoonlijk als een bezittelijk voornaamwoord zijn?
A
jullie
B
ze

Slide 20 - Quizvraag

Eva heeft maar liefst dertig vlechtjes in haar (1) haar (2).

haar (1) is een
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord

Slide 21 - Quizvraag

Benoem het pers. vnw. en bez. vnw. in de volgende zin:

'Ga je ook naar haar feestje?'

Slide 22 - Open vraag

Wat is de juiste spelling?

A
Dat is toch jouw schrift?
B
Dat is toch jou schrift?

Slide 23 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling?

A
Dat potlood is toch van uw?
B
Dat potlood is toch van u?

Slide 24 - Quizvraag

Betrekkelijk voornaamwoord
De belangrijkste betrekkelijke voornaamwoorden zijn:

  • die
  • dat

Andere betrekkelijke voornaamwoorden zijn:
  • wie
  • wat
  • hetgeen
  • welk(e)

Slide 25 - Tekstslide

Onbepaald voornaamwoord
Onbepaalde voornaamwoorden zijn onder andere: iets, niets, iemand, niemand, alles, men, wat elk, ieder(een).  
 
Een onbepaald voornaamwoord verwijst naar iets vaags. Dat kunnen personen of dingen zijn. 

Slide 26 - Tekstslide

Nu jij.......
Weektaak
Oefenboek pp. 96, 97
Opdracht 1 t/m 12.
Handboek
-Voornaamwoorden (pp. 164-165)

Slide 27 - Tekstslide

Welkom!
Welkom 

Etui, planner, lesboek, schrift, leesboek, laptop dicht op tafel.

We starten met stillezen
timer
10:00

Slide 28 - Tekstslide

Deze week
Maandag: instructie voornaamwoorden
Dinsdag: oefenen voornaamwoorden
Vrijdag: herhalen toetsstof

Weektaak
Oefenboek pp. 96, 97
Opdracht 1 t/m 11
Handboek
-Voornaamwoorden (pp. 164-165)


Slide 29 - Tekstslide

Oefening
Maak een moeilijke opdracht met vier oefenzinnen over aanwijzende, betrekkelijke, vragende,  en onbepaalde voornaamwoorden.

Dit doe je in je schrift, werk netjes!

Slide 30 - Tekstslide

Vervolg
Lezen handboek
Opdrachten maken
Kritisch bekijken van leerdoelen. ( in chat je vraag voor vrijdag delen)
Meedoen met instructie voornaamwoorden pers, bezit, vragend, aawijzend. (vorig jaar)

Slide 31 - Tekstslide

Voornaamwoorden
Voornaamwoorden zijn woorden die we gebruiken om naar personen, dieren, eigennamen of zelfstandig gebruikte bijvoeglijke naamwoorden te gebruiken. 

We onderscheiden acht verschillende soorten voornaamwoorden: persoonlijke, bezittelijke, wederkerende, aanwijzende, betrekkelijke, vragende, onbepaalde en wederkerige. 

Slide 32 - Tekstslide

Persoonlijke voornaamwoorden
Persoonlijke voornaamwoorden kunnen we gebruiken in de plaats van een onderwerp, een lijdend voorwerp of een meewerkend voorwerp: 

Slide 33 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord
Het bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets of iemand is. Meestal staat het direct vóór het zelfstandig naamwoord waarbij het hoort. 



Bij het onzijdige 'het' gebruiken we 'zijn'. 

Slide 34 - Tekstslide

Zelfstandig gebruikt bezittelijk voornaamwoord
Het bezittelijk voornaamwoord kan ook zelfstandig worden gebruikt. Dit betekent dat er geen zelfstandig naamwoord achter staat, maar dat het wel aangeeft van wie iets of iemand is. 

Hierbij gaat het om de woorden: 
mijne, jouwe, uwe, zijne, hare, onze, uwe, hunne

Slide 35 - Tekstslide

Twijfel?
Zoals je misschien wel hebt gezien, kunnen sommige woorden zowel persoonlijke als bezittelijke voornaamwoorden zijn.
(denk aan je, haar, ons, jullie, hun)

Twijfel je? Maak de zin dan mannelijk: 
- Verandert het woord in hij of hem? → persoonlijk
- Verandert het woord in zijn? → bezittelijk

Slide 36 - Tekstslide

Een persoonlijk voornaamwoord ...
A
geeft aan van wie iets is
B
zegt iets over een situatie
C
duidt een persoon of ding aan
D
zegt aan wie iets gegeven wordt

Slide 37 - Quizvraag

Wat zijn persoonlijke
voornaamwoorden?
A
ik, jij, hij, zij
B
mijn, jouw, uw
C
deze, dit, dat
D
wie, wat waar

Slide 38 - Quizvraag

Ik heb ze van Madelon geleend.

Het persoonlijk voornaamwoord is / de persoonlijke voornaamwoorden zijn...
A
ik
B
ze
C
Madelon
D
ik / ze

Slide 39 - Quizvraag

Welkom!
Welkom 

Etui, planner, lesboek, schrift, leesboek, laptop dicht op tafel.

We starten met stillezen
timer
10:00

Slide 40 - Tekstslide

Deze week
Maandag: instructie voornaamwoorden
Dinsdag: Oefenen voornaamwoorden
Vrijdag: herhalen toetsstof
4FA2-DDWF
Weektaak
Oefenboek pp. 96, 97
Opdracht 1 t/m 11
Handboek
-Voornaamwoorden (pp. 164-165)


Slide 41 - Tekstslide