Voor of na dat je iemand aanspreekt:Jessica, kun je even hier komen?
Tussen de delen van een opsomming:
Ik eet graag kaas, worst en ham.
Tussen twee persoonsvormen:
Als het zulk lekker weer blijft, ga ik vanmiddag een stuk skeeleren.
Voor een voegwoord (maar, want, omdat, dus, zodat, echter…)
Mijn opa krijgt een nieuwe fiets, omdat hij zich zo heeft ingezet voor de vereniging.
Voor en achter extra informatie en als je een pauze hoort
Mees, het beste paard van stal, gaat vandaag met pensioen.