H2 leerdoelen HA1 2324

Zelfstandig voorbereiden (keuze):
  • Samenvatten leerdoelen
  • 'Samenhang' maken in boek
  • Plaatjes invullen (onderdelen)
  • Opdrachten/test jezelf/oefentoets online
  • Op biologiepagina.nl oefenen
  • LessonUp H2 leerdoelen gebruiken

Laatste 20 minuten: Quizizz!
Belangrijk voor de toets:
  • leerdoelen gebruiken voor voorbereiding


Nog uitleg nodig?
timer
15:00
1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Zelfstandig voorbereiden (keuze):
  • Samenvatten leerdoelen
  • 'Samenhang' maken in boek
  • Plaatjes invullen (onderdelen)
  • Opdrachten/test jezelf/oefentoets online
  • Op biologiepagina.nl oefenen
  • LessonUp H2 leerdoelen gebruiken

Laatste 20 minuten: Quizizz!
Belangrijk voor de toets:
  • leerdoelen gebruiken voor voorbereiding


Nog uitleg nodig?
timer
15:00

Slide 1 - Tekstslide

- Je kunt in een torso of schematische tekening van het skelet de botten van het skelet aanwijzen en benoemen.
- Je kunt in een torso of schematische tekening van de hand en voet de botten aanwijzen en benoemen.

Slide 2 - Tekstslide

- Je kunt in een torso of schematische tekening van de wervelkolom de groepen wervels aanwijzen en benoemen.
- Je kunt 2 redenen noemen waardoor de wervelkolom als schokbreker werkt.
  • Ribben zitten vast aan de borstwervels.
  • Heiligbeen en staartbeen zijn vergroeid.
  • Heiligbeen zit vast aan heupbeenderen.

Om de schokken van lopen rennen en springen op te 
vangen heeft je wervelkolom 2 mechanismes:
  • Dubbele S vorm
  • Tussenwervelschijven van kraakbeen
                         

Slide 3 - Tekstslide

- Je kunt uitleggen waaruit het beenderstelsel/ skelet bestaat en hoe dit skelet is opgebouwd.

Botten bestaan uit:
  • Beenweefsel: bestaat uit beencellen.
  • Bloedvaatjes en zenuwen
  • Beenmerg: midden in holle ruimte. Voor
opslag van vet.

Slide 4 - Tekstslide

- Je kunt de 2 stoffen noemen waaruit bot/been bestaat.

- Je kunt uitleggen wat de functie is van deze 2 stoffen.
Beencellen maken stof met veel kalk en 
weinig lijmstof, die stof ligt tussen de 
cellen. Erg stevig.

Kraakbeenweefsel (buigzaam) bestaat uit 
kraakbeencellen. Tussencelstof met veel 
lijmstof en weinig kalk
Waar in je lichaam zit kraakbeen?

Slide 5 - Tekstslide

- Je kunt de 4 taken en functies omschrijven van het skelet.
- Je kunt verklaren waarom oudere mensen eerder een bot breken dan jonge kinderen.
Het skelet heeft 4 taken: stevigheid, vorm, bescherming en beweging.

Het kraakbeen verandert in been: verbening. In de groeischijven blijft langer kraakbeen zitten. Die groeischijven zorgen voor de lengtegroei van de
pijpbeenderen. Uiteindelijk verbenen die ook.

Skelet van baby bestaat bijna helemaal uit kraakbeen: erg buigzaam, maar minder stevig.

Slide 6 - Tekstslide


Hoe heten de groen gekleurde botten?
A
Halswervels
B
Borstwervels
C
Lendewervels
D
Heiligbeen

Slide 7 - Quizvraag

Succes !
opperarmbeen
teenkootje
dijbeen
sleutelbeen
schedel
heupbeen
kuitbeen

Slide 8 - Sleepvraag

Sleep naar de botten die je 
ziet op de röntgenfoto:
Spaakbeen
Opperarmbeen
Ellepijp



middenhands
beentjes



handwortel
beentjes
vingerkootjes

Slide 9 - Sleepvraag

Hoe heet bot 7?
A
Dijbeen
B
Borstbeen
C
Ellepijp
D
Opperarmbeen

Slide 10 - Quizvraag

Hoe heet bot 3?
A
Borstbeen
B
Sleutelbeen
C
Ellepijp
D
Schouderblad

Slide 11 - Quizvraag

Kies het juist antwoord:
"Bekijk de afbeelding. Hoe zitten de botten aan elkaar vast
bij de pijl?"
A
Door een naad
B
Door kraakbeen
C
Door een gewricht
D
Door een vergroeiing

Slide 12 - Quizvraag

Kijk naar de afbeelding. hoe wordt nummer 4 genoemd?
A
gewrichtsknobbel
B
gewrichtssmeer
C
gewrichtskom
D
gewrichtsbanden

Slide 13 - Quizvraag

kuitbeen
dijbeen
scheenbeen
knieschijf

Slide 14 - Sleepvraag

Waar vind je geel beenmerg?
A
In alle botten
B
In de organen
C
In de pijpbeenderen
D
In de benen

Slide 15 - Quizvraag

Wat zijn de bestanddelen van de tussenwervelschijven?
A
kalk
B
Lijmstof
C
Veel lijmstof beetje kalk
D
Veel kalk beetje lijmstof

Slide 16 - Quizvraag

- Je kunt de 4 verschillende botverbindingen benoemen.
  • Vergroeiing = is vergroeid, kun je niet bewegen: bijv. heiligbeen
  • Naadverbinding = schedel
  • Kraakbeen = ribben en borstbeen
  • Gewricht = zorgt voor de meeste beweging

Slide 17 - Tekstslide

- Je kunt de onderdelen van een gewricht benoemen met bijbehorende functie.
  • Gewrichtsknobbel draait in gewrichtskom.
  • Laagje kraakbeen op de botten, zodat ze niet slijten en makkelijk bewegen.
  • Gewrichtskapsel zit om het gewricht heen (taai vlies). Maakt gewrichtssmeer voor soepelheid.
  • Sommige gewrichten zijn versterkt met gewrichtsbanden.

Sommige gewrichten hebben gewrichtsbanden en kruisbanden om gewricht extra goed bij elkaar te houden. 
Kniegewricht heeft twee kraakbeenschijfjes: meniscussen.

Slide 18 - Tekstslide

- Je kunt de 5 soorten gewrichten benoemen en voorbeelden noemen in je eigen lichaam.
  • Kogelgewricht (schouder): kan alle kanten op draaien.
  • Scharniergewricht (elleboog): kan in één lijn bewegen, als een deur.
  • Rolgewricht (onderarm): laat spaakbeen om ellepijp rollen.
  • Zadelgewricht (duim): tussen handwortelbeentje en middenhandsbeentje bij duim.
  • Eivormig gewricht (onderkant vingers): onderste vingerkootjes aan middenhandsbeentjes.

Slide 19 - Tekstslide

Hoe heet het omcirkelde bot hiernaast?
A
Dijbeen
B
Scheenbeen
C
Kuitbeen

Slide 20 - Quizvraag

Hoe zitten de ribben vast aan het borstbeen?
A
kraakbeen
B
gewrichten
C
vergroeid
D
naden

Slide 21 - Quizvraag

Succes !
vergroeiing
naadverbinding
gewrichten
 Scharniergewricht

Slide 22 - Sleepvraag

Alle gewrichten hebben gewrichtsbanden voor extra stevigheid?
A
Juist
B
Onjuist

Slide 23 - Quizvraag

Naadverbinding
Vergroeid
Gewricht
Kraakbeen
Veel beweging
Geen beweging
Beetje beweging
Geen beweging

Slide 24 - Sleepvraag

- Je kunt uitleggen hoe spieren vastzitten aan het skelet.
- Je kunt in een schematische tekening van een spier de onderdelen van deze spier.
Spier bestaat uit cellen: spiervezels.
Een groep spiervezels = spierbundel.

Om iedere spierbundel zit een taai vlies,
 vormen samen een pees aan het 
uiteinde van de spier. Hiermee zit spier 
vast aan bot.
Spiervezels  > spierbundel  > spier

Slide 25 - Tekstslide

- Je kunt uitleggen wat er gebeurt met de armstrekspier en de armbuigspier als je je arm strekt en buigt.
Armbuigspier (bicep): zit vast aan schouderblad en spaakbeen.

Armstrekspier (tricep): zit aan de achterkant van de bovenarm. Zit vast aan schouderblad en ellepijp

Biceps en triceps zijn antagonist: maken tegengestelde beweging mogelijk.

Slide 26 - Tekstslide

- Je kunt de drie verschillende soorten spierweefsel benoemen en uitleggen waar ze voorkomen.

Slide 27 - Tekstslide

- Je kunt het verschil uitleggen tussen willekeurige en onwillekeurige spieren.
Willekeurige spieren: kun je bewust bewegen/samentrekken.
  • skeletspieren (dwarsgestreept spierweefsel)

Onwillekeurige spieren: kun je niet bewust bewegen/samentrekken. Deze bewegen automatisch, zonder dat je erover nadenkt.
  • hartspier (hartspierweefsel)
  • spieren in verteringsorganen (glad spierweefsel)

Slide 28 - Tekstslide

Hoe heet het onderdeel waarmee een spier vastzit aan het bot?

Slide 29 - Open vraag

Vul de onderdelen in op de juiste plek.
Spiervezel
Pees
Spierbundel
Spier

Slide 30 - Sleepvraag

Hoe heet de aangewezen spier?
A
Armtrekspier
B
Armbuigspier
C
Biceps
D
Triceps

Slide 31 - Quizvraag

Je kunt glad spierweefsel bewust bewegen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 32 - Quizvraag

Wat is de antagonist van de biceps?
A
armbuigspier
B
armstrekspier

Slide 33 - Quizvraag

Als je de armbuigspier samentrekt, wordt de onderarm ..1.. getrokken. De arm wordt dan ..2..

Welke woorden passen op de lege plekken?
A
1=omlaag 2=gestrekt
B
1=omlaag 2=gebogen
C
1=omhoog 2=gebogen
D
1=omhoog 2=gestrekt

Slide 34 - Quizvraag

Bekijk de afbeelding. Wat gebeurt er als spier D zich samentrekt?
A
het heupgewricht buigt zich
B
het heupgewricht strekt zich
C
het kniegewricht buigt zich
D
het kniegewricht strekt zich

Slide 35 - Quizvraag

- Je kunt de betekenis van een blessure geven.

- Je kunt uitleggen wat het woord overbelasting betekent en hoe je dit kunt voorkomen.
Blessure = beschadiging aan een bot, gewricht of spier.

Kan ontstaan door bijvoorbeeld een val, 
maar ook door overbelasting.
Overbelasting = te lang/zwaar gebruiken 
van spieren en gewrichten.


Slide 36 - Tekstslide

- Je kunt drie blessures aan botten en gewrichten noemen en van elk een voorbeeld geven.
- Je kunt uitleggen wat er gebeurt bij het herstellen van een botbreuk.
1. Ontwrichting: gewrichtsknobbel schiet uit
gewrichtskom; gewrichtskapsel en -banden
rekken hierdoor uit
2. Verstuiking: gewrichtsband rekt uit doordat
een gewricht te ver door buigt (voorbeeld:
dubbelgeklapte enkel)
3. Knieblessure

Bij een botbreuk: botstukken weer recht zetten -> gips eromheen -> beencellen maken extra beenweefsel -> bot groeit weer aan elkaar.

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

- Je kunt drie blessures aan botten en gewrichten noemen en van elk een voorbeeld geven.
Meniscus blessure (voetbalknie): meniscus kan scheuren: voetbalknie. Vocht in de knie, hierdoor minder buigzaam. Verholpen door slijpen of verwijderen van de meniscus

Knieband/kruisband blessure:
gewrichtsband scheurt in of af, 
hierdoor wordt het gewricht minder 
stevig.

Slide 39 - Tekstslide

- Je kunt vier spierblessures noemen.

- Je kunt uitleggen wat er gebeurt bij de verschillende spierblessures.
  1. Spierpijn: door een spier veel te gebruiken. Er ontstaan afvalstoffen, die voor spierpijn zorgen.
  2. Kneuzing: door een klap kunnen spiervezels stukgaan en bloedvaatjes knappen.
  3. Spierkramp: bij intensief sporten kan je spier ineens krachtig samentrekken. Dan moet je stoppen met die beweging.
  4. Spierscheuring/zweepslag: doorgaan bij spierkramp -> scheurtje in vliezen rondom de spierbundels.

Slide 40 - Tekstslide

- Je kunt drie dingen noemen die kunnen helpen om blessures te voorkomen en uitleggen waarom dit zo is.
- Je kunt advies geven voor een goede zithouding.
- Je kunt uitleggen waarom een juiste lichaamshouding juist belangrijk is bij tillen en zitten.

  • Beschermende kleding: helm, scheenbeschermer, enz.
  • Intapen: Gewricht omwikkelen met linnen band. 'Extra gewrichtsbanden', helpt met extra stevigheid
  • Warming-up 
  • Cooling-down 

Lichaamshouding = de manier waarop je zit/staat/beweegt.
Op de juiste manier: minder beschadiging van kraakbeenschijven. 

Slide 41 - Tekstslide

- Je kunt advies geven: wat te doen bij spierblessures.
  • Voorkomen is beter!
  • Tijd
  • Niet veel belasten
  • Intapen
  • Fysiotherapie 
  • Kneuzing: direct koelen, om te verminderen.

Slide 42 - Tekstslide

Hoe heet het onderdeel van het kniegewricht dat ervoor zorgt dat het steviger is dan andere gewrichten?

Slide 43 - Open vraag

Een botbreuk moet altijd geopereerd worden
A
Waar
B
Niet waar

Slide 44 - Quizvraag

Wat is een blessure aan het gewricht?
A
kneuzing
B
ontwrichting
C
bloeduitstorting
D
blauwe plek

Slide 45 - Quizvraag

- Je kunt uitleggen wat de leefwijze met het skelet te maken heeft.

- Je kunt uitleggen hoe een vorm van het skelet samenhangt met de leefomgeving/leefwijze.

Verschillende soorten skeletten 

lijken op elkaar. 


Gewervelde dieren hebben een  

wervelkolom, schedel en ribben.


Vaak dezelfde botten in de ledematen, maar 

de vorm verschilt, dat heeft te maken met de leefwijze


Slide 46 - Tekstslide

- Je kunt uitleggen hoe verschillende soorten dieren op het land bewegen.
1. Wervelkolom beweegt heen en weer. [reptielen, amfibiën en vissen]

2. Wervelkolom beweegt op en neer. [vogels en zoogdieren]

Slide 47 - Tekstslide

- Je kunt uitleggen hoe ongewervelde dieren bewegen.
  • Slak glijdt over slijmspier.
  • Water uit schelp spuiten.
  • Spieren aan binnenkant skelet bij geleedpotigen.

Slide 48 - Tekstslide

- Je kunt het verschil uitleggen tussen top-, teen- en zoolgangers.
Teenganger: lopen op tenen, hond, kat en tijger zijn voorbeelden.
Hoefgangers/topgangers: lopen op toppen van tenen, met een hoef eromheen. Lange poten, kunnen heel hard lopen.

Slide 49 - Tekstslide

Zie je hier een top-, teen- of zoolganger?
A
Topganger
B
Teenganger
C
Zoolganger

Slide 50 - Quizvraag

Leren
GEBRUIK DE LEERDOELEN!
  • Plaatjes invullen (onderdelen)
  • Opdrachten/test jezelf/oefentoets online
  • Biologiepagina 


Slide 51 - Tekstslide