7.6 Translplantaties en bloedtransfusies - rhesusfactor

7.6 Bloedgroepen -> Rhesusfactor
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

7.6 Bloedgroepen -> Rhesusfactor

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je moet kunnen beschrijven waarin de bloedgroepen van elkaar verschillen en welke rol bloedgroepen spelen bij bloedtransfusies

  • Je moet kunnen beschrijven welke de rol de resusfactor speelt in het bloed

Slide 2 - Tekstslide

Herhaling
  • Bloedfactor: stof op het celmembraan van rode bloedcellen die als lichaamsvreemde stof (antigeen) werkt voor iemand die deze stof niet heeft

  • Antigeen: zit op rode bloedcellen (antigeen A of B)

  • Antistof: zit in bloedplasma (anti-A of anti-B)

Slide 3 - Tekstslide

Welke twee bloedfactoren bepalen tot welke bloedgroep je behoort?
A
Antistof A en antigeen B
B
Antistof B en antigeen A
C
Antistof A en antistof B
D
Antigeen A en antigeen B

Slide 4 - Quizvraag

Jasmine heeft bloedgroep A. Welke bloedfactor bevindt zich op haar rode bloedcellen?

Slide 5 - Open vraag

Bij welke bloedgroep bevinden zich op de rode bloedcellen geen antigenen?

Slide 6 - Open vraag

Van welke bloedgroep(en) kun je bloed toedienen aan een patiënt met bloedgroep B?
A
B
B
B en O
C
AB
D
AB en O

Slide 7 - Quizvraag

Van welke bloedgroep(en) kun je bloed toedienen aan een patient met bloedgroep AB?
A
Alleen A
B
Alleen AB
C
A, B en AB
D
A, B, AB en O

Slide 8 - Quizvraag

Van welke bloedgroep(en) kun je bloed toedienen aan een patiënt met bloedgroep O?

Slide 9 - Open vraag

Van welke bloedgroep(en) kun je bloed aan patienten van alle bloedgroepen geven?
A
A
B
B
C
O
D
AB

Slide 10 - Quizvraag

Welke bloedgroep moeten patienten hebben om bloed van alle bloedgroepen te kunnen ontvangen?
A
A
B
B
C
O
D
AB

Slide 11 - Quizvraag

Bloedgroep AB noemt men 'algemene ontvanger'. Leg uit waarom men dit zo noemt

Slide 12 - Open vraag

Bloedgroep O noemt men 'algemene donor'. Leg uit waarom men dit zo noemt.

Slide 13 - Open vraag

De resusfactor
Nog een andere bloedfactor: de resusfactor
Resuspositief = je hebt resusantigeen op je rode bloedcellen
Resusnegatief = je hebt geen resusantigenen en je hebt antiresus in je bloed (pas wanneer er contact is geweest met bloed wat resusantigeen bevat)

Slide 14 - Tekstslide

Zwangerschap en resus
Zwangerschap en de resusfactor
  • Door scheurtjes in de placenta kunnen rode bloedcellen van het kind terechtkomen in de bloedsomloop van de moeder
  • Na de 1e zwangerschap van een Rh+ kindje wordt er antiresus aangemaakt door de RH- moeder
  • Bij de tweede en volgende zwangerschap klonteren de bloedcellen met resusantigeen en het antiresus samen.

Slide 15 - Tekstslide

Een vrouw heeft B-. Welke antistoffen heeft zij bij haar geboorte in het bloedplasma?
A
Alleen antistof A
B
Alleen antistof A
C
Antistof A en antiresus
D
Antistof B en antiresus

Slide 16 - Quizvraag

Wanneer levert de rhesus-factor problemen op bij een zwangerschap?
A
Moeder: rh+ Kind: rh-
B
Moeder: rh+ Kind: rh+
C
Moeder: rh- Kind: rh-
D
Moeder: rh- Kind: rh+

Slide 17 - Quizvraag

Waardoor levert dit pas gevaar op voor het kind bij de tweede zwangerschap?
A
Bij het eerste kind heeft de moeder nog niet zo veel anti Rhesus
B
De eerste baby is nooit rhesuspositief
C
De moeder maakt pas anti Rhesus aan bij contact met bloed
D
Het eerste kindje heeft afweercellen tegen de antistoffen van moeder

Slide 18 - Quizvraag

Aan de slag
7.6: 30-32-33-34-35-39

7.6: 29-31-36-37-38

Slide 19 - Tekstslide