Grammatica, havo 1 - bwb

Grammatica
g1
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

Grammatica
g1

Slide 1 - Tekstslide

Redekundig ontleden

Slide 2 - Woordweb

Taalkundig ontleden

Slide 3 - Woordweb

Pv? Tijdens de kerstvakantie kun je lekker sneeuwballen gaan gooien.

Slide 4 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm van deze zin?
Heb je je telefoon meegenomen?

Slide 5 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm van deze zin?
Welke filmster heeft een Oscar gewonnen?

Slide 6 - Open vraag

Wat is het onderwerp van deze zin?
Gisteren heeft Sofie een proefwerk gemaakt.

Slide 7 - Open vraag

Wat is het onderwerp van deze zin?
Welke filmster heeft een Oscar gewonnen?

Slide 8 - Open vraag

Wat is het onderwerp van deze zin?
Aan zijn vader heeft Rik een cadeau gegeven.

Slide 9 - Open vraag

Hoeveel zinsdelen heeft deze zin?
Gisteren heb ik tijdens de les een toets gemaakt.
A
3
B
4
C
5
D
6

Slide 10 - Quizvraag

redekundig ontleden

1. persoonsvorm
2. andere werkwoorden (hww/zww)
3. zinsdelen
4. werkwoordelijk gezegde
5. onderwerp
6. lijdend voorwerp
7. meewerkend voorwerp.
8. bijwoordelijke bepaling
taalkundig ontleden

- bepaald lidwoord
- onbepaald lidwoord
- zelfstandig naamwoord
- bijvoeglijk naamwoord
- voorzetsel
- hulpwerkwoord
- zelfstandig werkwoord

Slide 11 - Tekstslide

Lijdend voorwerp
Het antwoord op de vraag: Wie / wat + gezegde + onderwerp?

Het lijdend voorwerp 'lijdt' ergens onder. 
Begint nooit met een voorzetsel. 

Slide 12 - Tekstslide

Voorbeeld:
ow    wg       lv                                                 ow   wg        lv
Ik / heb /  een knuffel.                               Ik  / groet / haar. 
Wie/wat geef ik?                                          Wie/wat groet ik?

Slide 13 - Tekstslide

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
Vorig week heeft hij een toets gemaakt.
A
hij
B
een toets
C
vorige week
D
gemaakt

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
Hij heeft zijn jas aan de kapstok gehangen.
A
hij
B
zijn jas
C
aan de kapstok
D
heeft gehangen

Slide 15 - Quizvraag

Snap je het lijdend voorwerp?
Ja
Nee

Slide 16 - Poll

Hulpwerkwoord en zelfstandig werkwoord
Deze horen eigenlijk ook bij taalkundig ontleden, maar je benoemt ze ook bij het redekundig ontleden. 

Slide 17 - Tekstslide

Zelfstandig werkwoord
- het belangrijkste werkwoord van de zin
- er is er maar één per zin
- 1 werkwoord in de zin ? = zww
- 2+ werkwoorden? --> het belangrijkste werkwoord schuift naar achteren

Slide 18 - Tekstslide

Hulpwerkwoord
'Helpt' een ander werkwoord (bijvoorbeeld een zww). 
Helpt bijvoorbeeld door de zin van tijd te veranderen. 

Slide 19 - Tekstslide

Voorbeeld:
ow   wg                                                           wg
Ik / ben / met hem / naar school / gefietst.
      hww                                                        zww

ow    wg                               lv              wg
Zij / heeft / gisteren / pizza / gegeten.
         hww                                          zww


Slide 20 - Tekstslide

Voorbeeld:
                      wg     ow                            wg
Morgen / gaan / we / samen /  fietsen.
                    hww                                    zww

wg      ow                                     lv
Eet / jij / zondag / ook / pepernoten?
zww

Slide 21 - Tekstslide

Wat is heeft?
Teun heeft vandaag geen leesboek meegenomen.
A
zww
B
hww

Slide 22 - Quizvraag

Sion leest het boek Upgrade.
Is 'leest' een zww of een hww?

Slide 23 - Open vraag

Alex heeft gisteren een boek gehaald in de mediatheek.
Is 'gehaald' een hww of een zww?

Slide 24 - Open vraag

Hopelijk zijn jullie het lijdend voorwerp niet vergeten.
Wat is 'zijn'?
A
hww
B
zww

Slide 25 - Quizvraag

Het meewerkend voorwerp
Het meewerkend voorwerp vind je door deze vraag te stellen:
Aan wie / voor wie + gezegde + ow + lv?

Alleen levende dingen kunnen meewerken. Een ding is nooit een meewerkend voorwerp. 

Slide 26 - Tekstslide

Voorbeeld
ow    wg    mv          lv                     wg
Ik / heb / hem / een knuffel / gegeven. 

Aan wie / voor wie heb ik een knuffel gegeven? --> hem

Slide 27 - Tekstslide

Wat is het onderwerp in deze zin?

De twee leerlingen hebben hun mentor een bos bloemen gegeven.
A
De twee leerlingen
B
hun mentor
C
een bos bloemen
D
hebben gegeven

Slide 28 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

De twee leerlingen hebben hun mentor een bos bloemen gegeven.
A
De twee leerlingen
B
hun mentor
C
een bos bloemen
D
hebben gegeven

Slide 29 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?

De twee leerlingen hebben hun mentor een bos bloemen gegeven.
A
De twee leerlingen
B
hun mentor
C
een bos bloemen
D
hebben gegeven

Slide 30 - Quizvraag

Snap je het meewerkend voorwerp?
Ja!
Nee!

Slide 31 - Poll

De bijwoordelijke bepaling
Alles wat overblijft als je de hele zin hebt ontleed --> 'prullenbak'.
Zegt iets over plaats/tijd/hoe iets gebeurt etc.
Let op: er kunnen er meerdere in één zin zitten!
Deze zinsdelen zijn altijd bwb: ook, niet, toch, waarom, wanneer, waar

Slide 32 - Tekstslide

Voorbeeld
   bwb              wg     ow   lv          bwb            bwb   wg
Op school / heb / ik / Sofie / vandaag / niet / gezien.

Slide 33 - Tekstslide

Wat is het ow in deze zin?
In december geven wij mijn opa en oma cadeautjes.
A
In december
B
geven
C
wij
D
mijn opa en oma

Slide 34 - Quizvraag

Wat is het wg in deze zin?
In december geven wij mijn opa en oma cadeautjes.
A
In december
B
geven
C
wij
D
mijn opa en oma

Slide 35 - Quizvraag

Wat is het lv in deze zin?
In december geven wij mijn opa en oma cadeautjes.
A
In december
B
wij
C
cadeautjes
D
mijn opa en oma

Slide 36 - Quizvraag

Wat is het mv in deze zin?
In december geven wij mijn opa en oma cadeautjes.
A
In december
B
wij
C
cadeautjes
D
mijn opa en oma

Slide 37 - Quizvraag

Wat is de bwb in deze zin?
In december geven wij mijn opa en oma cadeautjes.
A
In december
B
wij
C
cadeautjes
D
mijn opa en oma

Slide 38 - Quizvraag

Snap je hoe je het lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en de bijwoordelijke bepaling kunt vinden?
Ja!
Ik vind het meewerkend voorwerp nog lastig.
Ik snap ze allemaal nog niet zo goed,

Slide 39 - Poll

Slide 40 - Video

Slide 41 - Video

Slide 42 - Video

Slide 43 - Link