grammatica - mv en bwb

Grammatica
redekundig ontleden
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Grammatica
redekundig ontleden

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag:
leer je hoe je het meewerkend voorwerp van een zin kunt vinden.

Slide 2 - Tekstslide

Welke vraag stel je om het onderwerp te vinden?

Slide 3 - Open vraag

Welke vraag stel je om het lijdend voorwerp te vinden?

Slide 4 - Open vraag

redekundig
1. persoonsvorm
2. hww/zww
3. zinsdelen
4. wg
5. ow
6. lv
7. meewerkend voorwerp
8. bijwoordelijke bepaling
taalkundig
- voorzetsel
- olw/blw
- hww / zww
- znw
- bnw

Slide 5 - Tekstslide

Meewerkend voorwerp (mv)
Geeft antwoord op de vraag:
Aan wie / voor wie + gezegde + ow + lv?

Moet kunnen meewerken, bijvoorbeeld een persoon.


Slide 6 - Tekstslide

Voorbeelden:
ow     wg     mv        lv 
Ik / geef / jou / een cadeau 
       zww

Aan wie geef ik een cadeau? --> jou


Slide 7 - Tekstslide

Voorbeelden:
       ow                   wg          mv                      lv                  wg
De president / heeft / het meisje / een hand / gegeven. 
                               hww                                                        zww

Aan wie heeft de president een hand gegeven? --> het meisje


Slide 8 - Tekstslide

Voorbeelden:
            ow                wg                  lv                   
Mijn moeder  /  hangt /   de gordijnen / aan de rails.
                                zww

Aan wie hangt mijn moeder de gordijnen? 'De rails'  is geen persoon, dus deze zin heeft geen mv. 


Slide 9 - Tekstslide

Heb jij je vriendin een cadeau gegeven?
MV?
A
jij
B
je
C
je vriendin
D
een cadeau

Slide 10 - Quizvraag

Hij schenkt zijn fortuin aan het weeshuis.
MV?
A
Hij
B
zijn fortuin
C
weeshuis
D
aan het weeshuis

Slide 11 - Quizvraag

Welke vraag stel je om het meewerkend voorwerp te vinden?

Slide 12 - Open vraag

Michelle geeft Rik een prachtig cadeau. MV?

Slide 13 - Open vraag

Snap je hoe je het meewerkend voorwerp kunt vinden?
😒🙁😐🙂😃

Slide 14 - Poll

Nu:
- Vul de leerdoelenkaart in (les 2) en 'Waar sta je nu?'
- Lees blz. 11
- Maak oefening 2. 

Slide 15 - Tekstslide

Les 2: bijwoordelijke bepaling

Slide 16 - Tekstslide

Welke vraag stel je om het meewerkend voorwerp te vinden?

Slide 17 - Open vraag

Weet je al hoe je de bijwoordelijke bepaling kunt vinden?

Slide 18 - Open vraag

Vandaag:
leer je hoe je de bijwoordelijke bepaling kunt vinden

Slide 19 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling
de 'prullenbak' van het redekundig ontleden

- zinsdelen die vertellen waar, wanneer, hoe etc. iets gebeurt
- Vraagwoorden zijn altijd bwb (waarom, wanneer, waarmee).
- Er kunnen meerdere bwb's in één zin zitten.
- Je benoemt de bwb altijd als laatste. 


Slide 20 - Tekstslide

redekundig
1. persoonsvorm
2. hww/zww
3. zinsdelen
4. wg
5. ow
6. lv
7. meewerkend voorwerp
8. bijwoordelijke bepaling
taalkundig
- voorzetsel
- olw/blw
- hww / zww
- znw
- bnw

Slide 21 - Tekstslide

Voorbeelden:
ow   wg         bwb              bwb
Ik / ga / op de fiets / naar het station.
      zww

ow       wg     mv                bwb                                    lv                     wg
Hij / heeft / haar / voor haar verjaardag / een cadeau / gegeven. 
          hww                                                                                               zww

Slide 22 - Tekstslide

Vanwege de vogelpest is dit gebied afgesloten.
A
Vanwege
B
Vanwege de vogelpest
C
dit gebied
D
is afgesloten

Slide 23 - Quizvraag

De training begint vanmiddag om 17:00.
A
vanmiddag
B
vanmiddag om 17:00
C
vanmiddag, om 17:00
D
begint vanmiddag

Slide 24 - Quizvraag

Afgelopen zondag hebben mijn dochters Halloween gevierd. Bwb?

Slide 25 - Open vraag

Vrolijk fietste Michiel naar huis.
Bwb's?

Slide 26 - Open vraag

Hij heeft altijd hard gewerkt.
Bwb's?

Slide 27 - Open vraag

Snap je hoe je een bwb kunt vinden?
😒🙁😐🙂😃

Slide 28 - Poll