In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
H1.
H1 Scheiden en reageren
1.1 Zuivere stof en mengsels
1.2 Scheidingsmethodes
1.3 Chemische reacties
1.4 Snelheid van reacties
Slide 1 - Tekstslide
Een suspensie is een:
A
Mengsel van twee vloeistoffen
B
Mengsel van twee vaste stoffen
C
Mengsel van een vloeistof en een vaste stof
D
Een zuivere stof
Slide 2 - Quizvraag
Een suspensie is
A
Helder
B
Troebel
Slide 3 - Quizvraag
Een emulsie is een bepaald soort mengsel. Een emulsie is ...
A
Helder en altijd gekleurd
B
Helder en soms gekleurd
C
Troebel en altijd gekleurd
D
Troebel en soms gekleurd
Slide 4 - Quizvraag
In welke reageerbuis zit een emulsie?
A
Reageerbuis 1
B
Reageerbuis 2
C
Reageerbuis 3
Slide 5 - Quizvraag
Zuivere stof of mengsel?
A
a: mengsel
b: zuivere stof
c: mengsel
B
a: zuivere stof
b: zuivere stof
c: mengsel
C
a: mengsel
b: mengsel
c: mengsel
D
a: zuivere stof
b: zuivere stof
c: zuivere stof
Slide 6 - Quizvraag
mengsel of zuiver stof?
A
mengsel
B
zuiver stof
C
niet te zeggen
Slide 7 - Quizvraag
Leerdoelen H1.2
Ke kunt de verschillende scheidingsmethoden (her)kennen en weten welke stofeigenschap je gebruikt voor die scheiding;
- Filtreren. - Extraheren
- Bezinken en afgieten
- Indampen. - Destilleren
- Adsorberen
- Chromatografie
Slide 8 - Tekstslide
1.1 Zuivere stof en mengsels
Zuivere stof:
een stof die bestaat uit 1 soort moleculen (dit kan een atoom zijn). Water is zuiver wanneer het uit alleen watermoleculen bestaat.
Mengsel:
een stof die bestaat uit verschillende soorten moleculen. Lucht is een mengsel, omdat het onder andere bestaat uit: zuurstof, stikstof en water.
Slide 9 - Tekstslide
1.2 Scheidingsmethodes: Filtreren
Een suspensie (en rook) kan gescheiden worden door te filtreren. Je maakt dan gebruik van het verschil in deeltjesgrootte (stofeigenschap)
De grote deeltjes blijven in het filter (residu) en de kleine deeltjes
gaan door het
filter (filtraat).
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Video
1.2 Scheidingsmethodes: Extraheren
Bij extraheren lost een deel op in het oplosmiddel
(extractiemiddel) en een ander deel lost niet op. Het extractiemiddel
met de opgeloste stof heet het extract.
Je maakt gebruik van het verschil in oplosbaarheid (Stofeigenschap)
Type mengsel: oplossingen, emulsies, rook, nevel
Slide 12 - Tekstslide
1.2 Scheidingsmethodes: Adsorberen
Type mengsel: oplossingen, emulsies, rook, nevel, gasmengsels
Stofeigenschap: aanhechtingskracht = adsorptie.
Adsorberen = “plakken” of hechten.
Verontreinigingen blijven plakken aan een
adsorptiemiddel. Vaak wordt actieve koolstof gebruikt.
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Video
1.2 Scheidingsmethodes: Bezinken en afgieten
Suspensie:
Een vaste stof lost niet op in een oplosmiddel (suspensie): vb. zand in water, verf, nagellak.
Dichtheid (stofeigenschap) vaste deeltjes > dichtheid vloeistof. Dus deze deeltjes zakken naar de bodem (=bezinken)
De bovenstaande vloeistof wordt helder.
Deze kun je voorzichtig afgieten.
De vaste deeltjes en de vloeistof zijn
dan gescheiden.
Deze scheidingsmethode kan ook bij emulsies (2-lagensysteem).
Slide 15 - Tekstslide
1.2 Scheidingsmethodes: Centrifugeren
Versneld laten bezinken kan door het mengsel te centrifugeren.
Type mengsel: Suspensies, emulsie, nevel & rook
Stofeigenschap: Dichtheid
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Video
1.2 Scheidingsmethodes: Indampen
Type mengsel: oplossingen, suspensies
Bij indampen van een oplossing, verdampt het oplosmiddel zodat
de opgeloste stof overblijft. Het oplosmiddel ben je “kwijt”.
Hierbij wordt gebruik gemaakt van het verschil in kookpunt / vluchtigheid (stofeigenschap).
Slide 18 - Tekstslide
1.2 Scheidingsmethodes: Destilleren
Type mengsel: oplossingen, emulsie
Bij destilleren van een mengsel, verdampt het de vloeistof met laagste
kookpunt het eerst. De damp van het oplosmiddel wordt afgekoeld,
zodat het weer een vloeistof wordt. Het oplosmiddel is nu gezuiverd.
Hierbij wordt gebruik gemaakt van het
verschil in kookpunt (stofeigenschap).
Voorbeeld:
Maken van gedestilleerd water.
Alcohol en water scheiden.
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Video
1.2 Scheidingsmethodes: Chromatografie
Type mengsel: oplossingen, emulsies, gasmengsels
Chroma = kleur Grafie = schrijven
Oplosbaarheid > in de vloeistof
Adsorptie > vaste stof
Chromatografie maakt gebruik van het verschil in
adsorptie (aanhechtingskracht) en oplosbaarheid (stofeigenschappen)
Slide 21 - Tekstslide
Slide 22 - Video
1.2 Scheidingsmethodes: Chromatografie
Chromatogram
Onder dezelfde condities
komen dezelfde stoffen
(kleuren) altijd op dezelfde
plaats in het chromatogram.
Op deze manier kun je
stoffen identificeren.
Slide 23 - Tekstslide
Rf-Waarde
Elke stof heeft bij een bepaalde temperatuur, een bepaalde stationaire fase en een bepaalde loopvloeistof, een eigen Rf-waarde. De Rf-waarde (retentiefactor) is onafhankelijk van de tijd.
De Rf-waarde is de afstand die de mengsel heeft afgelegd, afhankelijk van de afstand die de loopvloeistof heeft afgelegd.
Slide 24 - Tekstslide
Rf-waarde
De Rf-waarde kun je berekenen met: (in centimeters).
Rf-waarde
BA
Hoe hoger de Rf-waarde, hoe beter de stof was opgelost in de loopvloeistof (mobiele fase).
Hoe lager de Rf-waarde hoe beter de stof hecht aan het papier
(stationaire fase).
Slide 25 - Tekstslide
Rf-waarde
Slide 26 - Tekstslide
wat is extraheren?
A
scheiding op basis van deeltjes grootte
B
scheiding op basis van oplosbaarheid
C
scheiding op basis van kookpunt
D
scheiding op basis van dichtheid
Slide 27 - Quizvraag
Filtreren is mogelijk door verschil in ...
A
dichtheid
B
kookpunt
C
deeltjesgrootte
D
kleur
Slide 28 - Quizvraag
Wat kan je scheiden door te adsorberen?
A
Een mengsel van zout en zand
B
Een mengsel van zand en water
C
Een mengsel van inkt en water
D
Een mengsel van inkt en zand
Slide 29 - Quizvraag
Destilleren heeft veel overeenkomsten met indampen, maar er is ook een belangrijk verschil. Wat is het verschil tussen destilleren en indampen?
A
Bij destilleren vang je de vloeistof die verdampt is weer op.
B
Bij indampen vang je de vloeistof die verdampt is weer op.
C
Destilleren gebeurt bij een hogere temperatuur.
D
Bij indampen kookt de vloeistof bij een lagere temperatuur.
Slide 30 - Quizvraag
De Rf-waarde is altijd een getal tussen 0 en 1.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 31 - Quizvraag
Papierchromatografie. Een hoge Rf-waarde betekent ...
A
de stof gaat ver mee met de loopvloeistof
B
het mengsel gaat ver mee met de loopvloeistof
C
de stof gaat niet ver mee met de loopvloeistof
D
het mengsel niet gaat ver mee met de loopvloeistof
Slide 32 - Quizvraag
Wat is de Rf-waarde voor de blauwe stip?
A
1,13
B
0,58
C
0,78
D
0,92
Slide 33 - Quizvraag
Evaluatie: Leerdoelen H1.2
Ke kunt de verschillende scheidingsmethoden (her)kennen en weten welke stofeigenschap je gebruikt voor die scheiding;