Weten jullie waar en wanneer je een komma en andere leestekens gebruikt.
Herken je de verschillen tussen een formele en een persoonlijke e-mail.
Slide 2 - Tekstslide
Wat gaan we vandaag doen?
Herhalen wat we vorige week hebben geleerd.
Bespreken hoe en waar je leestekens (komma, punt etc) gebruikt.
Deze regels gebruiken in een tekst.
Formele en persoonlijke e-mails lezen
Een Kahoot
Als we tijd over hebben: een leesopdracht.
Slide 3 - Tekstslide
Herhaling vorige les
We hebben het gehad over een 'formele brief'.
Welke woorden gebruik over de opbouw van een formele brief?
Welke volgorde houd je aan in een formele brief?
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Nog even oefenen met Wordwall
Slide 6 - Tekstslide
Opdrachten
Slide 7 - Tekstslide
Interpunctie
Interpunctie is het gebruik van leestekens in je tekst, zoals een punt, komma en aanhalingstekens. Je gebruikt leestekens in je tekst, zodat hij makkelijker te lezen is.
Wa's da?!
Slide 8 - Tekstslide
de punt ( . )
Zet je aan het eind van een zin. Het vertelt je dat de zin klaar is.
vb: Ik hou van boeken.
Jij komt uit Steenwijk.
Slide 9 - Tekstslide
2. de komma ( , )
- Pauze in een zin
De zin is nog niet klaar, maar hij wordt zo duidelijker.
- Vaak voor een voegwoord of tussen twee werkwoorden.
vb: Ik hou van lezen, maar ik heb weinig tijd.
Ik ga op de fiets, omdat dat beter is voor het milieu.
Als ik thuis ben, trek ik mijn schoenen uit.
Slide 10 - Tekstslide
3. het vraagteken ( ? )
Zet je aan het einde van een vraag.
Het betekent dat je iets wilt weten.
vb: Waar is mijn tas?
Slide 11 - Tekstslide
4. het uitroepteken ( ! )
Gebruik je als je iets met veel gevoel zegt, of als iets belangrijk is.
vb: Hé, kijk uit!
Slide 12 - Tekstslide
5. de apostrof ( ' )
Zet je als je een letter weglaat.
vb: Ik heb 't gezien.
Ik wil ook zo'n fiets.
's Ochtends eet ik yoghurt met fruit.
Slide 13 - Tekstslide
6. de dubbele punt ( : )
Gebruik je voor een uitleg of lijstje. Het zegt "kijk, hier komt iets belangrijks."
vb: Dit zijn mijn favoriete kleuren: blauw, rood en groen.
Zorg dat dit in je koffer zit als je op vakantie gaat: zonnebrandcreme, tandenborstel, deo, schoon ondergoed, enz.
Slide 14 - Tekstslide
7. De Hoofdletter
( hoort er officieel niet bij)
- Elke nieuwe zin begint met een grote letter, zodat je weet waar een zin begint.
- Namen van mensen, steden, landen en dingen die speciaal zijn, beginnen altijd met een grote letter.
Slide 15 - Tekstslide
Zet nu de leestekens in de tekst die je daarnet hebt gekregen.
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Tekstslide
een e-mail
aan (= hetzelfde als 'geadresseerde')
cc en bcc
onderwerp (= hetzelfde als 'betreft')
inleiding
kern
afsluiting
een bijlage mee sturen
Slide 18 - Tekstslide
Slide 19 - Tekstslide
we gaan de opdrachten op de stencils doen
Slide 20 - Tekstslide
Slide 21 - Tekstslide
Leesopdracht
Kijk naar de titel van de tekst: waar gaat de tekst over?
Kijk naar de kopjes boven de alinea's. Waar gaat de tekst eronder over?
Slide 22 - Tekstslide
De doelen voor vandaag:
Na de les van vandaag:
Weten jullie waar en wanneer je een komma en andere leestekens gebruikt.
Herken je de verschillen tussen een formele en een persoonlijke e-mail