E-mail schrijven

E-mail schrijven
donderdag 5 december   
welkom allemaal!  
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT1Voortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

In deze les zitten 23 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

E-mail schrijven
donderdag 5 december   
welkom allemaal!  

Slide 1 - Tekstslide

De doelen voor vandaag:
Na de les van  vandaag:
  • Weten jullie waar en wanneer je een komma en andere leestekens gebruikt.
  • Weet je hoe je een e-mail schrijft.
  • Weet je hoe je een e-mail verstuurt

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
  • Kort herhalen wat we 2 weken geleden hebben geleerd.
  • Bespreken hoe en waar je leestekens (komma, punt etc) gebruikt.
  • Deze regels gebruiken in een tekst.
  • e-mails schrijven
  • Een e-mail versturen.

Slide 3 - Tekstslide

Herhaling vorige les
  • We hebben het gehad over een 'formele brief'.
  • Welke woorden hebben we ook al weer geleerd?
  • Welke volgorde houd je aan in een formele brief?

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Nog even oefenen met Wordwall

Slide 6 - Tekstslide

Interpunctie



  • Interpunctie is het gebruik van leestekens in je tekst, zoals een punt, komma en aanhalingstekens. Je gebruikt leestekens in je tekst, zodat hij makkelijker te lezen is.
Wa's da?!

Slide 7 - Tekstslide

de punt ( . )
Een punt zet je aan het eind van een zin. Het vertelt je dat de zin klaar is.

vb: Ik hou van boeken.
       Jij komt uit Steenwijk.

Slide 8 - Tekstslide

2. de komma ( , )
Een komma gebruik je als je even wilt pauzeren in een zin, maar de zin is nog niet klaar. Het helpt de zin duidelijker te maken.
Je zet een komma vaak voor een voegwoord of tussen twee werkwoorden.
vb: Ik hou van lezen, maar ik heb weinig tijd.
       Ik ga op de fiets, omdat dat beter is voor het milieu.
       Als ik thuis ben, trek ik mijn schoenen uit.

Slide 9 - Tekstslide

3. het vraagteken ( ? )
Het vraagteken zet je aan het einde van een vraag. 
Het betekent dat je iets wilt weten.
vb: Waar is mijn tas?

Slide 10 - Tekstslide

4. het uitroepteken ( ! )
Het uitroepteken gebruik je als je iets met veel gevoel zegt, of als iets belangrijk is.

vb: Hé, kijk uit!

Slide 11 - Tekstslide

5. de apostrof ( ' )
De apostrof zet je als je een letter weglaat.

vb: Ik heb 't gezien.
        Ik wil ook zo'n fiets.
        's ochtends eet ik yoghurt met fruit.

Slide 12 - Tekstslide

6. de dubbele punt ( : )
De dubbele punt gebruik je voor een uitleg of lijstje. Het zegt "kijk, hier komt iets belangrijks."

vb: Dit zijn mijn favoriete kleuren: blauw, rood en groen.
       Zorg dat dit in je koffer zit als je op vakantie gaat:                                zonnebrandcreme, tandenborstel, deo, schoon ondergoed,          enz.

Slide 13 - Tekstslide

7. De Hoofdletter 
( hoort er officieel niet bij)

- Elke nieuwe zin begint met een grote letter, zodat je weet waar een zin begint.
- Namen van mensen, steden, landen en dingen die speciaal  zijn, beginnen altijd met een grote letter.

Slide 14 - Tekstslide

Zet nu de leestekens in de tekst die je daarnet hebt gekregen.

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

een e-mail schrijven
  • aan (= hetzelfde als 'geadresseerde')
  • cc en bcc
  • onderwerp (= hetzelfde als 'betreft')
  • inleiding
  • kern
  • afsluiting 
  • een bijlage mee sturen

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

we gaan de opdrachten op de stencils doen

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

De doelen voor vandaag:
Na de les van  vandaag:
  • Weten jullie waar en wanneer je een komma gebruikt.
  • Weet je hoe je een e-mail schrijft.
  • Weet je hoe je een e-mail verstuurt

Slide 21 - Tekstslide

hebben we de doelen gehaald?

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide