Herhaling blok 3

    QUIZ!!


1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

    QUIZ!!


Slide 1 - Tekstslide

Wat is de PV in onderstaande zin?
Alle spelers zongen het volkslied.

Slide 2 - Open vraag

Wat is de PV in onderstaande zin?
Ik vind jou ontzettend lenig.

Slide 3 - Open vraag

Wat is de PV in onderstaande zin?
Tijdens de training brak Dimitri zijn enkel.

Slide 4 - Open vraag

Wat is het werkwoord in onderstaande zin?
Sofie wil naar het zwembad.

Slide 5 - Open vraag

Wat is het werkwoord(en)?
De scheidsrechter heeft Victor een gele kaart gegeven.
A
De scheidsrechter
B
Heeft
C
Een gele kaart
D
Gegeven

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het werkwoord(en)?
Ruud gaat de spelregels uit zijn hoofd leren.
A
Gaat
B
Ruud
C
De spelregels
D
Leren

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het werkwoord(en)?
Ik kan vanmiddag de hond wel uitlaten.
A
Kan
B
Vanmiddag
C
Uitlaten
D
De hond

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het WWG in de volgende zin?
Gregory heeft een spannend boek gelezen.

Slide 9 - Open vraag

Wat is het WWG in de volgende zin?
Vanachter zijn bureau keek de directeur naar het lokaal

Slide 10 - Open vraag

Wat is het WWG in de volgende zin?
De leraar wiskunde wil morgen een toets geven.

Slide 11 - Open vraag

Kun je de ............. voor mij schillen?
A
Aardapels
B
Aardappels

Slide 12 - Quizvraag

Hij heeft mooie ......... geschilderd.
A
Portretten
B
Portreten

Slide 13 - Quizvraag

......... is de finale
A
Zaterdag
B
Zaaterdag

Slide 14 - Quizvraag

Wil jij deze nieuwe smaak eens ........
A
Prooberen
B
Proberen
C
Probeeren

Slide 15 - Quizvraag

Wil jij de ........... voor mij vullen?
A
Gieter
B
Giter
C
Gietter

Slide 16 - Quizvraag

Ik heb twee ....... melk gekocht.
A
Lieter
B
Litter
C
Liter

Slide 17 - Quizvraag

Maak onderstaande zin vragend.
Je gaat op de fiets naar school.

Slide 18 - Open vraag

Maak onderstaande zin vragend.
Je bent gezakt voor de toets.

Slide 19 - Open vraag

TIP

Bij ik schrijf je de ik-vorm.
Bij jij, u, hij, zij en het schrijf je de ik-vorm + t.
Voor het meervoud in de tegenwoordige tijd gebruik je altijd het hele werkwoord.

Slide 20 - Tekstslide

Ali .... (tekenen) allemaal hartjes in zijn schrift.

Slide 21 - Open vraag

Op de fruitschaal ...... (liggen) vier rijpen bananen.

Slide 22 - Open vraag

De politie ...... (achtervolgen) de inbreker.

Slide 23 - Open vraag

Maak een zin met het werkwoord ' proberen' als persoonsvorm.

Slide 24 - Open vraag

Op het laatst
Bruikbaar
Gewoon 
Gebruikelijk
Uiteindelijk
Geschikte

Slide 25 - Sleepvraag

Wat is het grondwoord van onderstaand woord?
Boekje
A
Boek
B
Boekjes

Slide 26 - Quizvraag

Wat is het grondwoord van onderstaand woord?
Mooiste
A
Mooist
B
Mooi
C
Mooie

Slide 27 - Quizvraag

Wat is het grondwoord van onderstaand woord?
Geschreven
A
Schreven
B
Schrijven
C
Schrijf
D
Schrijft

Slide 28 - Quizvraag

Maak de trap van vergelijking af:
Mooi - Mooier - .......

Slide 29 - Open vraag

Maak de trap van vergelijking af:
Dik - ........... - dikst

Slide 30 - Open vraag

Maak de trap van vergelijking af:
Groot - Groter - .........

Slide 31 - Open vraag