Woordsoorten PWW 9 tm 15

blok 5

Herhaling 
Grammatica

Woordsoortbenoeming
Nederlands
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1-3

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

blok 5

Herhaling 
Grammatica

Woordsoortbenoeming
Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen:
na deze les
- heb je de woordsoorten nog eens herhaald die je nodig hebt bij de toets in de PWW. 

Slide 2 - Tekstslide

Herhaling
In het volgende filmpje zie je kort een herhaling van de woordsoorten:

werkwoord, lidwoord, zelfstandig naamwoord, bijvoegelijk naamwoord en voorzetsel. 

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Herhaling en uitbreiding
Je krijgt een herhaling van de volgende woordsoorten:

Vragend voornaamwoord
Aanwijzend voornaamwoord
Betrekkelijk voornaamwoord

Slide 5 - Tekstslide

vragend voornaamwoord
wie
wat
welk (e)
wat voor (een) 

Slide 6 - Tekstslide

vragend voornaamwoord
- staan meestal aan begin van een vragende zin. 
- soms ook midden in de zin.
kijk maar:


Slide 7 - Tekstslide

vragend voornaamwoord
Weet je welk boek ik laatst gelezen heb? 
Welk boek heb ik als laatste gelezen? 


Slide 8 - Tekstslide

aanwijzend voornaamwoord
deze
dit
die 
dat


Slide 9 - Tekstslide

aanwijzend voornaamwoord
- staat vaak voor een zelfstandig naamwoord. 
- het kan ook zelfstandig in een zin voorkomen. Dan kun je het zelfstandig naamwoord er achter denken. (voorbeeld volgende slide)



Slide 10 - Tekstslide

aanwijzend voornaamwoord
zelfstandig gebruikt
Mijn oom heeft een nieuwe auto gekocht. 
deze/die (auto) is elektrisch

Linda heeft gisteren een toetje gemaakt. 
Dit/dat (toetje) was heel erg lekker.

Slide 11 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord
die
dat
wat
wie

Slide 12 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord
- verwijst terug naar een woord of woordgroepje dat er vlak voor staat. 

Het adres dat jij mij gaf, klopt niet. 

Slide 13 - Tekstslide

het betr. vnw 'wat'
- kan terugverwijzen naar:
- een overtreffende trap (mooist, grootst)
- iets vaags (iets, niets, alles, het enige)
- een hele zin. 
Voorbeelden:

Slide 14 - Tekstslide

het betr. vnw 'wat'
Het spannendste wat ik ooit heb gedaan  was...
Bedankt voor alles wat je mij geleerd hebt.
Mindy kon niet mee naar de film, wat ze erg jammer vond

Slide 15 - Tekstslide

Het zelfstandig naamwoord
Voor een zelfstandig naamwoord kun je (bijna) altijd een lidwoord (de, het, een) zetten.

Voorbeelden:
de tafel, de auto, het meisje, een hond

Slide 16 - Tekstslide

Het woord "een" noemen we een....
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 17 - Quizvraag

welk woordsoort is 'zwemmen'?
A
werkwoord
B
zwemwoord
C
lidwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 18 - Quizvraag

welk woordsoort is 'fiets'
A
lidwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
werkwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 19 - Quizvraag

Waar zegt het bijvoeglijk naamwoord iets over?
A
Zelfstandig naamwoord
B
Bijwoord
C
Werkwoord
D
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 20 - Quizvraag

SLEEP DE WOORDSOORTEN NAAR DE GOEDE PLEK
De ouders van Bilal zijn erg aardige en behulpzame mensen.
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
werkwoord
lidwoord
ouders
de
aardige
mensen
Bilal
zijn
behulpzame

Slide 21 - Sleepvraag

Maak een goede zin waarin twee voorzetsels voorkomen.

Slide 22 - Open vraag

Wat is geen
vragend voornaamwoord?
A
wat voor
B
wat voor een
C
waarom
D
welk

Slide 23 - Quizvraag

Wat is geen betrekkelijk voornaamwoord?
A
Die
B
Deze
C
Wie
D
Wat

Slide 24 - Quizvraag

Betrekkelijk voornaamwoord
Kies het juiste betrekkelijk voornaamwoord.

Hij zei iets ... ik niet begreep.
A
die
B
wie
C
dat
D
wat

Slide 25 - Quizvraag

Wat is een betrekkelijk voornaamwoord?
A
Anne, Lieke
B
wanneer, hoe?
C
die, dat

Slide 26 - Quizvraag

Huiswerk

Maak opdracht 9 tm 15
blz 255 tm 258

Slide 27 - Tekstslide