Herhaling voor toets

• Engels
• MBO
• Studiejaar 1

Herhaling voor de toets

PW - leerjaar 1 - periode 1

maak meervoud:
watch

maak meervoud:
hero

Meervoud van:
key

Meervoud van:
tooth

Meervoud van:
dish

Meervoud van:
puppy

Meervoud van:
sheep

Meervoud van:
half

Meervoud van:
woman

maak meervoud:
horse

maak meervoud:
knife

Meervoud van:
story

Persoonlijk voornaamwoord:
our dog

1. he
2. it
3. she
4. we

"Vertaal" naar een persoonlijk voornaamwoord:
my friends and I

1. I
2. they
3. we
4. you

"Vertaal" naar een persoonlijk voornaamwoord:
my teachers

1. you
2. we
3. I
4. they

"Vertaal" naar een persoonlijk voornaamwoord:
Susan

1. he
2. we
3. you
4. she

Verander het zelfstandig naamwoord in een persoonlijk voornaamwoord.
My dog is brown.

Verander het zelfstandig naamwoord in een persoonlijk voornaamwoord.
My sister is not nice!

Kies het juiste persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord:

The cat often licks it / its fur.

1. it
2. its

Kies het juiste persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord:

My grandma still lives in its / her hometown.

1. its
2. her

Kies het juiste persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord:

Are Lillian and Rick your / you cousins?

1. your
2. you

Kies het juiste persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord:

Most houses in their / they street have a garden.

1. their
2. they

Kies het juiste persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord:

Kevin is in we / our team now.

1. we
2. our

Wat is geen bezittelijk voornaamwoord?

1. you
2. my
3. his
4. our

Kies het juiste persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord:

Do you know Jenny? She / It is so pretty!

1. she
2. it

Kies het juiste persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord:

Ron and Ed are brothers, but it / they are different.

1. it
2. they

My mother bought ____ orange saree from ____ market.

1. the, an
2. an, a
3. an, the
4. the, the

I gave Sam ... apple and .... remote (afstandsbediening) for the TV

1. an, an
2. an, the
3. a, an
4. the, the

Choose between "a", "an", or "the".
There is _____ mouse under the house.

1. a
2. an
3. the

Is it a/an/the ?

- Vanessa always wears ..... uniform. -

1. a
2. the
3. an

Nigeria is a country in ..... Africa

1. the
2. -
3. a
4. an

Is it a/an/the ?

- This is ..... first time I meet her. -

1. a
2. the
3. an

The story took [BLANK] unexpected turn.

1. An
2. A
3. The
4. -

Complete the sentence:
My sister would like ... iPod, I would like ... Xbox console.

1. a, a
2. a, an
3. an, a
4. an, an

A/an?
We go to .... university in the South of England.

1. a
2. an

3. ____ most people don't like rain.

1. the
2. a
3. an
4. -

a

an

the

a

a

the

a

an

the

the

Hoe heet dit in het Engels?

Hoe heet dit in het Engels?

NAPPY
DIAPER

Hoe heet deze speen (op de fles) in het Engels?

Hoe heet deze speen (op de fles) in het Engels?

NIPPLE

Hoe heet deze buggy in het Engels?

Hoe heet deze buggy in het Engels?

STROLLER