In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Nederlands
Welkom 2AHA!
Cursus 5 - Grammatica Woordsoorten
Slide 1 - Tekstslide
Planning
Uitleg werkwoordspelling
Zelfstandig met de oefeningen aan de slag
P L A N N I N G
Cursus 5 - Grammatica
1. Lesdoelen
2. Herhalingsvragen: voegwoord
3. Uitleg: betrekkelijk voornaamwoord
4. Oefenen
5. Zelfstandig werken
6. Afsluiten + lesdoel checken
Slide 2 - Tekstslide
Je kunt uitleggen wat een betrekkelijk voornaamwoord is.
Je kunt betrekkelijk voornaamwoorden herkennen en gebruiken.
Lesdoelen
Slide 3 - Tekstslide
Er volgen nu wat herhalingsvragen
Slide 4 - Tekstslide
Noteer de telwoorden. Geef aan of ze bep. of onbep. zijn. Maak onderscheid tussen hoofd- en rangtelwoorden Sommige Egyptenaren gebruikten al in de derde eeuw v.Chr. een waterklok
Slide 5 - Open vraag
Wat is de juiste zinsstructuur? De oudere kinderen mochten mee naar het feest, maar de kleintjes moesten thuisblijven.
A
Hoofdzin + hoofdzin
B
Hoofdzin + bijzin
C
Bijzin + hoofdzin
Slide 6 - Quizvraag
Wat is de juiste zinsstructuur? Zullen we morgen naar het strand gaan of wil je liever naar de dierentuin?
A
Hoofdzin + hoofdzin
B
Hoofdzin + bijzin
C
Bijzin + hoofdzin
Slide 7 - Quizvraag
Noteer de voegwoorden Zodra de uitslag bekend is, geeft de voorzitter of de secretaris een persconferentie, want de journalisten staan al uren te wachten
Slide 8 - Open vraag
Noteer het voegwoord en geef aan of het om een nevenschikkend of onderschikkend voegwoord gaat.
In Düsseldorf zijn twee mannen veroordeeld, omdat ze mobiele toiletten hadden gestolen.
Slide 9 - Open vraag
Noteer het voegwoord en geef aan of het om een nevenschikkend of onderschikkend voegwoord gaat.
Veel mensen willen geen lid worden van een sportvereniging of ze hebben er geen geld voor.
Slide 10 - Open vraag
§14: Betrekkelijk voornaamwoord
blz. 232-233
Slide 11 - Tekstslide
Betrekkelijk voornaamwoord
1. Met de jongen (bijv.bijzindie daar op dat bankje zit), heeft mijn zus verkering gehad.
2. Het alarm (bijv.bijzindat je op vrijwel elke wekker vindt), is een pieper of zoemer.
3. Hij is de politicus (bijv.bijzin op wie ik ga stemmen).
4. Er is niets (bijv.bijzinwat ik niet durf).
Slide 12 - Tekstslide
Betrekkelijk voornaamwoord
De zinnen 1 tot en met 4 bevatten elk een bijvoeglijke bijzin. Een bijvoeglijke bijzin begint vaak met een betrekkelijk voornaamwoord (betr.vnw). Zo’n betrekkelijk voornaamwoord wijst terug naar een kern, een woord dat eerder genoemd is: het antecedent (in de voorbeeldzinnen onderstreept). De meest gebruikte betrekkelijke voornaamwoorden zijn die, dat, wie en wat.
Let op: woorden als waar, waarmee, waarover, waarvan, waar… zijn geen betrekkelijke voornaamwoorden, maar bijwoorden.
Slide 13 - Tekstslide
Met het betrekkelijk voornaamwoord die verwijs je naar de-woorden (zie zin 1), met dat naar het-woorden (zie zin 2).
1. Met de jongendie daar op dat bankje zit, heeft mijn zus verkering gehad.
2. Het alarmdat je op vrijwel elke wekker vindt, is een pieper of zoemer.
Let op: Als je die/dat kunt vervangen door deze of dit, is die/dat geen betrekkelijk voornaamwoord, maar een aanwijzend voornaamwoord.
Betrekkelijk voornaamwoord
die en dat
Slide 14 - Tekstslide
Met een voorzetsel + wie verwijs je naar een persoon: door wie, voor wie enzovoort (dus niet met waar+voorzetsel: waarover, waarvoor enzovoort).
Dus: Syenne, van wie ik dit huisje huur, maakt een rondreis door Chili.
Niet: *Syenne, waarvan ik dit huisje huur, maakt een rondreis door Chili.
(* betekent: ongrammaticaal)
Betrekkelijk voornaamwoord
voorzetsel + wie
Slide 15 - Tekstslide
Met het betrekkelijk voornaamwoord wat verwijs je naar:
Een overtreffende trap na ‘het’, die niet gevolgd wordt door een zelfstandig naamwoord:
– Het noorderlicht is het mooiste wat ik ooit heb gezien.
Woorden als alles, datgene, diegene, het enige, iets, niets, veel, weinig:
– Alles wat op de site staat, is uit voorraad leverbaar.
Een hele zin of een deel van een zin:
– Ridouan is een ijverige leerling, wat niet gezegd kan worden van Wesley.
Betrekkelijk voornaamwoord
wat
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Video
Als je kauwgom op je trui vastplakt, is het beste *wat* je kunt doen de kauwgom insmeren met pindakaas.
A
betrekkelijk voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord
Slide 18 - Quizvraag
Op deze site vind je alles *wat* je wilt weten over lenzen.
A
betrekkelijk voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord
Slide 19 - Quizvraag
*Met wie* ga jij naar het schoolfeest?
A
betrekkelijk voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord
Slide 20 - Quizvraag
Wat is het betr. vnw in de zin: Het lekkerste ijs dat ik ooit heb gegeten is bosvruchtenijs
Slide 21 - Open vraag
Wat is het betr. vnw in de zin: Alles wat ik niet lust, schuif ik stiekem weg.
Slide 22 - Open vraag
Wat is het antecedent in de zin: Weet jij nog iets wat geschikt is als verjaardagscadeau voor Tessa?
Slide 23 - Open vraag
Wat is het antecedent in de zin: Iedereen zat door de film heen te praten, wat mij enorm stoorde.
Slide 24 - Open vraag
Aan het werk
Zelfstandig werken
Klaar?
Vooruitwerken
Wat?
Cursus 5, §14: Betrekkelijk voornaamwoord.
Havo: opdracht 1 t/m 5
Vwo: opdracht 1 t/m 3
Je kunt de opdrachten maken in de online methode.
Werk alvast verder aan Cursus 5,
§16: WS Mixopdrachten (digitale paragraaf).
Neem de groene stukjes theorie goed door voordat je aan de mixopdrachten begint!
Ga alvast leren voor de SO van volgende week.
Slide 25 - Tekstslide
Je kunt uitleggen wat een betrekkelijk voornaamwoord is.
Je kunt betrekkelijk voornaamwoorden herkennen en gebruiken.