13 mrt - betrekkelijk voornaamwoord

Betrekkelijk voornaamwoord
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Betrekkelijk voornaamwoord

Slide 1 - Tekstslide

Wat is de overeenkomst in deze zinnen?
  1. De docent die zijn broek verloor tijdens de gymles, werd knalrood.
  2. De leerling die zijn huiswerk door zijn hond liet opeten, moest nablijven.
  3. De hamster die energydrink had gedronken, rende drie dagen non-stop in zijn wieltje.
  4. Het broodje dat sinds vorig jaar in mijn kluisje ligt, is nu een interessant biologieproject.

Slide 2 - Tekstslide

  • Je kunt uitleggen wat een betrekkelijk voornaamwoord is.
  • Je kunt betrekkelijk voornaamwoorden herkennen en gebruiken.
Lesdoelen

Slide 3 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord
1. Met de jongen (bijv.bijzin die daar op dat bankje zit), heeft mijn zus verkering gehad.
2. Het alarm (bijv.bijzin dat je op vrijwel elke wekker vindt), is een pieper of zoemer.
3. Hij is de politicus (bijv.bijzin op wie ik ga stemmen).
4. Er is niets (bijv.bijzin wat ik niet durf).




Slide 4 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord
Een bijvoeglijke bijzin begint vaak met een betrekkelijk voornaamwoord (betr.vnw).
 
Zo’n betrekkelijk voornaamwoord wijst terug naar een kern, een woord dat eerder genoemd is: het antecedent 

De meest gebruikte betrekkelijke voornaamwoorden zijn
die, dat, wie en wat.

Let op: woorden als waar, waarmee, waarover, waarvan … zijn geen betrekkelijke voornaamwoorden, maar bijwoorden.

Slide 5 - Tekstslide

Met het betrekkelijk voornaamwoord die verwijs je naar de-woorden (zin 1), met dat naar het-woorden (zin 2).

1. Met de jongen die daar op dat bankje zit, heeft mijn zus verkering gehad.
2. Het alarm dat je op vrijwel elke wekker vindt, is een pieper of zoemer.

Let op: Als je die/dat kunt vervangen door deze of dit, is die/dat geen betrekkelijk voornaamwoord, maar een aanwijzend voornaamwoord.


Betrekkelijk voornaamwoord

Slide 6 - Tekstslide

Met een voorzetsel + wie verwijs je naar een persoon:
door wie, voor wie enzovoort (dus niet met waar+voorzetsel: waarover, waarvoor enzovoort).

Dus: Syenne, van wie ik dit huisje huur, maakt een rondreis door Chili.

Niet: *Syenne, waarvan ik dit huisje huur, maakt een rondreis door Chili.
(* betekent: ongrammaticaal)
Betrekkelijk voornaamwoord
voorzetsel + wie

Slide 7 - Tekstslide

Met het betrekkelijk voornaamwoord wat verwijs je naar:

  • Een overtreffende trap na ‘het’, die niet gevolgd wordt door een zelfstandig naamwoord:
    Het noorderlicht is het mooiste wat ik ooit heb gezien.
  • Woorden als alles, datgene, diegene, het enige, iets, niets, veel, weinig:
    Alles wat op de site staat, is uit voorraad leverbaar.
  • Een hele zin of een deel van een zin:
    Ridouan is een ijverige leerling, wat niet gezegd kan
    worden van Wesley.

Betrekkelijk voornaamwoord

Slide 8 - Tekstslide

Als er kauwgom op je trui zit,
is het beste [wat] je kunt doen de kauwgom insmeren met pindakaas.
A
betrekkelijk voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord

Slide 9 - Quizvraag

Op deze site vind je alles [wat] je wilt weten over lenzen.

A
betrekkelijk voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord

Slide 10 - Quizvraag

[Met wie] ga jij naar het schoolfeest?
A
betrekkelijk voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het betr. vnw in de zin:
Het lekkerste ijs dat ik ooit heb gegeten is bosvruchtenijs.

Slide 12 - Open vraag

Wat is het betr. vnw in de zin:
Alles wat ik niet lust, schuif ik stiekem weg.

Slide 13 - Open vraag

Wat is het antecedent in de zin:
Weet jij nog iets wat geschikt is als verjaardagscadeau voor Tessa?

Slide 14 - Open vraag

Wat is het antecedent in de zin:
Iedereen zat door de film heen te praten,
wat mij enorm stoorde.

Slide 15 - Open vraag

Aan de slag!
  • Opdracht 1 t/m 5 (blz. 233)
  • Of online: Cursus 5, paragraaf 14

Klaar? 
  • Oefenen www.cambiumned.nl
  • Online oefenen in de methode (trainen, oefentoets)
timer
1:00

Slide 16 - Tekstslide

Er volgen nu wat herhalingsvragen

Slide 17 - Tekstslide

Noteer de voegwoorden
Zodra de uitslag bekend is, geeft de voorzitter of de secretaris een persconferentie, want de journalisten staan al uren te wachten

Slide 18 - Open vraag

Noteer het voegwoord en geef aan of het om een nevenschikkend of onderschikkend voegwoord gaat.

In Düsseldorf zijn twee mannen veroordeeld, omdat ze mobiele toiletten hadden gestolen.

Slide 19 - Open vraag

Noteer het voegwoord en geef aan of het om een nevenschikkend of onderschikkend voegwoord gaat.

Veel mensen willen geen lid worden van een sportvereniging of ze hebben er geen geld voor.

Slide 20 - Open vraag

Noteer de telwoorden. Geef aan of ze bep. of onbep. zijn. Maak onderscheid tussen hoofd- en rangtelwoorden
Sommige Egyptenaren gebruikten al in de derde eeuw v.Chr. een waterklok

Slide 21 - Open vraag

Wat is de juiste zinsstructuur?
De oudere kinderen mochten mee naar het feest, maar de kleintjes moesten thuisblijven.
A
Hoofdzin + hoofdzin
B
Hoofdzin + bijzin
C
Bijzin + hoofdzin

Slide 22 - Quizvraag

Wat is de juiste zinsstructuur?
Zullen we morgen naar het strand gaan of wil je liever naar de dierentuin?
A
Hoofdzin + hoofdzin
B
Hoofdzin + bijzin
C
Bijzin + hoofdzin

Slide 23 - Quizvraag

antecedent
bt vnw
Sleep het bt vnw en het antecedent op de juiste plek
De
burgermeester
gaf 
een prijs
aan het 
dat 
kampioen 
is 
geworden
voetbalelftal

Slide 24 - Sleepvraag

Wat houdt het betrekkelijk voornaamwoord in?

Slide 25 - Woordweb