Iedere voedselketen begint met een plant, een producent.
Daarna komen de consumenten, dus planteneters en daarna vleeseters.
Als laatste een roofdier die weinig of geen vijanden heeft.
Alleseters kunnen overal staan, want die eten planten en dieren.
Slide 3 - Tekstslide
Een pijl staat voor: Wordt gegeten door
Dus de pijl gaat altijd van prooi naar roofdier!!
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Waarmee begint iedere voedselketen?
A
Producent
B
Consument
Slide 6 - Quizvraag
Op welk plaatje zie je een voedselweb?
A
B
C
Slide 7 - Quizvraag
Slide 8 - Tekstslide
Welke piramide is altijd piramidevormig?
A
Piramide van biomassa
B
Piramide van aantallen
Slide 9 - Quizvraag
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
koolstofkringloop
fotosynthese
Slide 12 - Tekstslide
koolstofkringloop
Slide 13 - Tekstslide
koolstofkringloop
Slide 14 - Tekstslide
koolstofkringloop
Slide 15 - Tekstslide
koolstofkringloop
1
2
2
2
3
3
4
5
6
7
8
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Video
Biotische & abiotische factoren
levende factoren
levenloze factoren
Slide 18 - Tekstslide
Biotische factoren
(levende natuur)
voedsel
ziekteverwekkers
vijanden
bescherming tegen vijanden ( bomen,struiken)
Slide 19 - Tekstslide
Abiotsiche factoren
(levenloze natuur)
licht
wind
neerslag
temperatuur
lucht
bodem
Slide 20 - Tekstslide
Organisatieniveaus
Individu
Populatie
Levensgemeenschap
Ecosysteem
(van klein naar groot)
Slide 21 - Tekstslide
Organisatieniveaus
Individu = Een enkel organisme.
Populatie = Een groep individuen van dezelfde soort in een bepaald gebied (die zich onderling kunnen voortplanten).
Levensgemeenschap = Alle populaties in een bepaald leefgebied.
Ecosysteem = De biotoop en de levensgemeenschap.
(van klein naar groot)
Slide 22 - Tekstslide
Populatiegrootte
Als de omstandigheden gunstig zijn dan wordt de populatie groter. Bijvoorbeeld als er veel voedsel is en er weinig vijanden zijn.
Er gaan veel dieren dood als de omstandigheden ongunstig zijn. De populatie wordt dan kleiner. Bijvoorbeeld als er weinig voedsel is en er ziektes heersen.
Slide 23 - Tekstslide
Populatiegrootte
Wanneer een populatie (door de jaren heen) om een evenwichtswaarde schommelt dan noemen we dat een biologisch evenwicht.
De populatiegrootte is afhankelijk van biotische en abiotische factoren.
Optimale omstandigheden: alle biotische en abiotische factoren hebben de meest gunstige waarde
Slide 24 - Tekstslide
Optimumkromme
Optimumkromme is een diagram dat voor één bepaalde abiotische factor angeeft wat de groei- en voortplantingskansen van een populatie zijn.
Het gebied tussen het minimum en het maximum noem je het tolerantiegebied.
Slide 25 - Tekstslide
Wat zijn de vier organisatieniveaus van klein naar groot?