Als de omstandigheden gunstig zijn dan wordt de populatie groter. Bijvoorbeeld als er veel voedsel is en er weinig vijanden zijn.
Er gaan veel dieren dood als de omstandigheden ongunstig zijn. De populatie wordt dan kleiner. Bijvoorbeeld als er weinig voedsel is en er ziektes heersen.
Slide 25 - Tekstslide
Populatiegrootte
Wanneer een populatie (door de jaren heen) om een evenwichtswaarde schommelt dan noemen we dat een biologisch evenwicht.
De populatiegrootte is afhankelijk van biotische en abiotische factoren.
Optimale omstandigheden: alle biotische en abiotische factoren hebben de meest gunstige waarde
Slide 26 - Tekstslide
Biologisch evenwicht
Slide 27 - Tekstslide
Optimumkromme
Optimumkromme is een diagram dat voor één bepaalde abiotische factor angeeft wat de groei- en voortplantingskansen van een populatie zijn.
Het gebied tussen het minimum en het maximum noem je het tolerantiegebied.
Slide 28 - Tekstslide
Zin in een quizje?
Slide 29 - Tekstslide
Zijn soortgenoten biotische of abiotische factoren
A
Biotische factoren
B
Abiotische factoren
Slide 30 - Quizvraag
Wat zijn biotische en wat zijn abiotische factoren?
Biotische factoren
Abiotische factoren
Nestgelegenheid
Soortgenoten
Ziekteverwekkers
Voedsel
Roofdieren
Licht
Zuurtegraad
Lucht
Temperatuur
Slide 31 - Sleepvraag
Is regen een biotische of abiotische factor
A
Biotische factor
B
Abiotische factor
Slide 32 - Quizvraag
Wat is een ander woord voor milieu?
A
Organisme
B
Vervuiling
C
Leefomgeving
Slide 33 - Quizvraag
Wat zijn de vier organisatieniveaus van klein naar groot?