Spelling par 1 t/m7

Welkom!
Telefoon in de telefoontas? Ga dan lekker zitten.

Leg klaar op je tafel: je boek, schrift en een pen.


1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 36 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Telefoon in de telefoontas? Ga dan lekker zitten.

Leg klaar op je tafel: je boek, schrift en een pen.


Slide 1 - Tekstslide

Spelling par 1 t/m7

Slide 2 - Tekstslide

Cursus 7 Spelling

Paragraaf 2 t/m 7

- je leest de theorie
- je maakt de opdrachten
- je kijkt na
- je verbetert je fouten
- je stelt vragen aan je docent



§2 opdracht 1 t/m 4
§3 opdracht 1 t/m 3
§4 opdracht 1 t/m 5
§5 opdracht 1 t/m 6
§6 opdracht 1 t/m 5
§7 opdracht 1 t/m 5

Kies zelf waar je mee begint.

Slide 3 - Tekstslide

Welkom!
Telefoon in de telefoontas? Ga dan lekker zitten.

Leg klaar op je tafel: je boek, schrift en een pen.

Pak ook je leesboek en ga lekker lezen.

Slide 4 - Tekstslide

Het belang van de komma op de goede plaats!

Slide 5 - Tekstslide

§2 Komma
De komma is een korte pauze in een zin. Zonder de komma kan een zin verkeerd geïnterpreteerd worden.

Slide 6 - Tekstslide

Komma
 De komma is een korte pauze in een zin.
Je gebruikt een komma...
bijvoorbeeld
voor en na een deel van de zin dat extra informatie geeft
Mijn vriend, die bij DOS speelt, is keeper.
tussen delen van een opsomming
In de zomer ga ik fietsen, zwemmen, wandelen en raften.
voor voegwoorden als: want, maar, omdat, zoals.
In deze zin staat een komma, want er staat een voegwoord in.
tussen twee persoonsvormen
Pas toen hij dat zei, vielen de puzzelstukjes op z'n plaats.

Slide 7 - Tekstslide

Dubbele punt
  • Voor een toelichting of verklaring.
  • Voor een opsomming
  • Voor een citaat

Slide 8 - Tekstslide

Aanhalings-tekens
  • Bij een directe rede of citaat
  • Als je het woord zelf bedoelt en niet de betekenis 

Slide 9 - Tekstslide

aanhalingstekens
1. Bij directe rede of een citaat
   Ze vroeg: 'Mag ik vanavond naar de film?'
   'Heb jij een wedstrijd gespeeld zaterdag?' vroeg Esmee.
   Evert riep: 'Loop een door, man!'
   'Als je een dansvoorstelling hebt,' zei Jos, 'dan kom ik kijken.'

Slide 10 - Tekstslide

Aanhalingstekens
2. Als je het woord zelf bedoelt, en niet de betekenis.
     Het woord 'incidenteel' gebruik je maar heel soms. 

Slide 11 - Tekstslide

§3: afkortingen - drie regels
1. Afkortingen van namen van bedrijven, organisaties en landen schrijf je met een hoofdletter.

2. Afkortingen waarvan je de woorden volledig uitspreekt, schrijf je met punten.

3. De meeste andere afkortingen schrijf je met kleine letters zonder punten

Slide 12 - Tekstslide

Stappenplan!
1. Is het een afkorting van een bedrijf, organisatie of land, zoals ANWB? --> hoofdletters.

2. Is het een woord dat je volledig uitspreekt, zoals i.s.m.? --> dan punten ertussen. 

3. Twee keer nee? dan kleine letters en zonder punten.

Slide 13 - Tekstslide

Cursus 7 Spelling

Paragraaf 2 t/m 7

- je leest de theorie
- je maakt de opdrachten
- je kijkt na
- je verbetert je fouten
- je stelt vragen aan je docent



§2 opdracht 1 t/m 4
§3 opdracht 1 t/m 3
§4 opdracht 1 t/m 5
§5 opdracht 1 t/m 6
§6 opdracht 1 t/m 5
§7 opdracht 1 t/m 5

Kies zelf waar je mee begint.

Slide 14 - Tekstslide

§4 Aan elkaar of los?
Dit doe je bij: 
  • samenstellingen van twee of meer woorden (fietsbel)
  • woorden die een combinatie zijn van er, hier, daar, waar + voorzetsel (ervan, daarna)
  • getallen met honderd en duizend (tweehonderd, drieduizend)
  • samengestelde werkwoorden (opschieten, uitwerken)
  • samengestelde bijvoeglijke naamwoorden (deelwoord als tweede deel) (lichtgewonde fietser)

Slide 15 - Tekstslide

§5 Tussenletters bij samenstellingen

Slide 16 - Tekstslide

Tussenletters bij samenstelling







3 soorten tussenletters:

Tussenletters  -en-
Tussenletter -e-
Tussenletter -s-

Slide 17 - Tekstslide

Tussenletters -en-
  • Als het eerste deel alleen een meervoud heeft op -en, gebruik je -en- als tussenletters:

  • Bananendoos
  • Schoenenwinkel
  • Kippensoep


Slide 18 - Tekstslide

Tussenletters -e-
  • Als het eerste woord een meervoud met -s en met -en heeft, gebruik je een -e- als tussenletter.

  • groenten + groentes
      
    DUS:
  • groentesoep
  • groenteboer


Slide 19 - Tekstslide

Tussenletters -e-
  • Als het eerste deel een versterkende betekenis heeft, gebruik je ook -e- als tussenletter.
  • apetrots
  • reuzesterk

  • Als het eerste deel géén zelfstandig naamwoord is, gebruik je ook -e- als tussenletters:
  • lachebek, want lach is hier een vorm van het werkwoord lachen

Slide 20 - Tekstslide

Tussenletter -s-

De tussenletter -s- kun je meestal horen.

Begint het tweede woord ook met een s- of s-klank, vervang dan het tweede woord om de tussenletter -s- te horen.


Bijvoorbeeld:

dorpsstraat, want dorpshuis
varkensstal, want varkensvlees

Slide 21 - Tekstslide

Cursus 7 Spelling

Paragraaf 2 t/m 7

- je leest de theorie
- je maakt de opdrachten
- je kijkt na
- je verbetert je fouten
- je stelt vragen aan je docent



§2 opdracht 1 t/m 4
§3 opdracht 1 t/m 3
§4 opdracht 1 t/m 5
§5 opdracht 1 t/m 6
§6 opdracht 1 t/m 5
§7 opdracht 1 t/m 5

Kies zelf waar je mee begint.

Slide 22 - Tekstslide

§6 Koppelteken

Slide 23 - Tekstslide

Functies koppelteken
Hoofdfunctie
Het voorkomen van klinkerbotsing bij het lezen.

Wij kennen in het Nederlands veel klanken: oe, au, oa, ei, ij, ie, eu, ee, aa, enz.
Als deze letters wel naast elkaar staan, maar niet als één klank mogen worden uitgesproken, gebruik je het koppelteken.
--> radiouitzending
--> radio-uitzending

Slide 24 - Tekstslide

Koppelteken (-) kort samengevat


Het koppelteken schrijf je tussen twee delen van een samenstelling:


1. als de samenstelling verkeerd uitgesproken kan worden

2. in aardrijkskundige aanduidingen

3. voor of na een hoofdletter

4. na een cijfer, afkorting of symbool


Slide 25 - Tekstslide

Koppelteken
Gebruik je:

Als de samenstelling anders verkeerd wordt uitgesproken

AUTO-ONDERDELEN
MEE-ETEN
RADIO-OMROEP

Slide 26 - Tekstslide

Koppelteken
Gebruik je:

In aardrijkskundige aanduidingen

Zuid-Spanje
Noord-Hollandse

Slide 27 - Tekstslide

Koppelteken
Gebruik je:

Voor of na een hoofdletter

T-shirt
B-merk
Henk-Jan

Slide 28 - Tekstslide

Koppelteken
Gebruik je:

Na een cijfer, afkorting of symbool

50-jarige
EU-land
%-teken

Slide 29 - Tekstslide

Trema (") kort samengevat

In sommige woorden schrijf je een trema. Je voorkomt zo dat je een woord verkeerd uitspreekt.


Het trema maakt duidelijk dat het om twee klinkers gaat,

en niet om één klank.

Slide 30 - Tekstslide

Het trema
Het trema gebruik je bij een klinkerbotsing. 
Hierbij kun je denken aan de klanken au, ou, oe, ei, ie, ui, eu,en ij.

Het trema maakt dus duidelijk dat het om 2 klinkers gaat, en niet om 1 klank.
Bijvoorbeeld: 
- reunie --> reünie
- concierge --> conciërge

Zonder trema kun je het woord anders uitspreken.

Slide 31 - Tekstslide

§7 met of zonder -n 
De regel : Woorden als sommige, enkele, enige etc. schrijf je soms met een -n en soms zonder een -n. 

Je schrijft alleen een -n als de zin aan 2 voorwaarden voldoet: 
1. Het woord verwijst naar personen. 
2. Het woord is zelfstandig gebruikt.

Slide 32 - Tekstslide

Zelfstandig?
Woorden als sommige, enkele, allen etc. kun je bijvoeglijk of zelfstandig gebruiken. 
Denk aan het bijvoeglijk naamwoord. 
Enkele eethuizen, sommige slangen, alle apothekers etc. 

Alle aanwezigen kregen een gratis consumptie van het theater.
Aanwezigen = de aanwezige mensen.
(Allen kregen een gratis consumptie van het theater)

Slide 33 - Tekstslide

Wel of niet zelfstandig? 
De hele buurt liep mee om afscheid te nemen, enkele buren bleven staan. 

Bijna alle buren liepen mee om afscheid te nemen. 
Enkelen bleven staan. 

Slide 34 - Tekstslide

Uitzondering
Een groep die bestaat uit telwoorden die altijd met een -n worden geschreven. 
Woorden als duizenden, tientallen, honderden, miljoenen. 



Slide 35 - Tekstslide

Cursus 7 Spelling

Paragraaf 2 t/m 7

- je leest de theorie
- je maakt de opdrachten
- je kijkt na
- je verbetert je fouten
- je stelt vragen aan je docent



§2 opdracht 1 t/m 4
§3 opdracht 1 t/m 3
§4 opdracht 1 t/m 5
§5 opdracht 1 t/m 6
§6 opdracht 1 t/m 5
§7 opdracht 1 t/m 5

Kies zelf waar je mee begint.

Slide 36 - Tekstslide