3d herhalen gramm h4

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2,3

Bonjour à tous

Aujourd'hui:

- Herhalen H4

- 5.1 en 5.2 nakijken

Wat is een lijdend voorwerp?

Hoe kom je achter het lijdend voorwerp in de zin?

Waar kun je het door vervangen?

Wat wordt de plaats?
Plan A:
Plan B:

Tu appelles Monsieur X.

Paul donne les livres à son père.

Je vais parler à Sophie.

Paul donne les livres à son père.

Lijdend voorwerp

Meewerkend voorwerp

Lijdend voorwerp

Meewerkend voorwerp

L'ours polaire veut manger le phoque.

Vervang het lijdend voorwerp en sleep de woorden naar de juiste plek.

(1)

(2)

(3)

(4)

(5)

le

manger

L'ours

polaire

veut

La fille française veut manger une pizza italienne.

Vervang het lijdend voorwerp en sleep de woorden naar de juiste plek.

(1)

(2)

(3)

(4)

(5)

la

manger

la fille

française

veut

Je vois vingt-cinq élèves à mon ordinateur.

Vervang het lijdend voorwerp en sleep de woorden naar de juiste plek.

(1)

(2)

(3)

(4)

(5)

les

ordinateur

à mon

vois

Je

Wat is een meewerkend voorwerp?

Hoe vind je het meewerkend voorwerp?

Waardoor kun je het meewerkend voorwerp vervangen?

geef

ONDERWERP

LIJDEND VOORWERP

MEEWERKEND VOORWERP

Ik

een boek

aan mijn vader.

les pronoms personnels compléments d'objet indirect -COI

             choisis le bon mot: LUI ou LEUR

Vous téléphonez à vos amis?

oui, nous venons de ...................... téléphoner

Il écrit souvent à sa mère?

Oui, il ........................ écrit souvent

Tu donnes les pommes à tes amis?

oui, je .............. donne les pommes

Elle parle à Pierre et Paul?

Non, elle ne ............................parle pas

LEUR

LUI

LEUR

lui

Voornaamwoorden 

nous = wij en wij met nadruk

vous = jullie en jullie met nadruk (en u)

ils = zij

eux = zij met nadruk (mnl.)

elles = zij en zij met nadruk (vrl.)

Voornaamwoorden 

Je = ik 

Moi = ik met nadruk

Tu = jij

Toi = jij met nadruk

il = hij 

Lui = hij met nadruk

elle = zij en zij met nadruk. 

Moi = ik (met nadruk, of na c'est)

Moi, je suis Julie: ìk ben Julie. (Ik met nadruk). 

C'est moi! Ik ben het!

Toi = jij (met nadruk, of na c'est)

Lui = hij (met nadruk, of na c'est)

Elle = zij (met en zonder nadruk of na c'est). 

IK (met nadruk) is:

1. je
2. tu
3. moi
4. lui

'Hij' met nadruk:

1. lui
2. il
3. elle
4. eux

Persoonlijk voornaamwoord met nadruk
....., il regarde un film.

1. Moi
2. Elle
3. Lui
4. Nous

Persoonlijk voornaamwoord met nadruk
....., vous lisez un livre?

1. Toi
2. Nous
3. Eux
4. Vous