2023: Les 2- Grammar 7 Relative clauses

Today's planning
  1. Welcome
  2. Grammar E - Relative clauses
  3. Class activity.
Now .........
Take out your textbook, workbook and notebook
TB pg. 43

1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Today's planning
  1. Welcome
  2. Grammar E - Relative clauses
  3. Class activity.
Now .........
Take out your textbook, workbook and notebook
TB pg. 43

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Relative clauses
Grm 7. TB pg.43

Slide 3 - Tekstslide

We had spaghetti .... is my favourite meal, for dinner last night.
A
whom
B
whose
C
which
D
who

Slide 4 - Quizvraag

RELATIVE PRONOUNS
IMPORTANT:
WHO: bij mensen
WHICH: bij dieren en dingen
THAT: bij personen, dieren en dingen (maar niet na een comma!)
WHOM: bij mensen na een voorzetsel. 
WHOSE: bij bezit (van wie/wiens)

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Class activity - 7 mins 
Do: Ex 11 pg 69
Done? Homework
Go ahead and do Ex 12 and 13.pg 70
timer
7:00

Slide 7 - Tekstslide

Key Ex 11

1 who
2 which / X / that
3 who / that / X
4 who
5 whose
6 which
7 which
8 which
9 which / that
10 who / that









Slide 8 - Tekstslide





Bye-bye!

Slide 9 - Tekstslide

What is a relative clause?
Een betrekkelijke bijzin. 
Deze gebruik je als je extra info over iets of iemand wilt geven. 
Bijvoorbeeld:
Die laptop, die op tafel staat, is van de docent. 
Relative clauses in English are clauses that begin with relative pronouns

Slide 10 - Tekstslide

For relative clauses:
What comes after a person?
A
who
B
which
C
that
D
whose

Slide 11 - Quizvraag

For relative clauses:
What comes after a thing that belongs to a person?
A
who
B
which
C
that
D
whose

Slide 12 - Quizvraag

For relative clauses:
What comes after a thing or animal?
A
who
B
which
C
that
D
whose

Slide 13 - Quizvraag

For relative clauses:
What comes after person, thing or animal?
A
who
B
which
C
that
D
whose

Slide 14 - Quizvraag

For relative clauses:
What comes after a place?
A
who
B
which
C
that
D
where

Slide 15 - Quizvraag

This is Mary, ...
is taking over my job when I leave.
A
who
B
which
C
that
D
whose

Slide 16 - Quizvraag

Write on paper and HAND IN to me. 

Slide 17 - Tekstslide

Vocabulary words 
Which vocabulary words do you remember ?

Slide 18 - Tekstslide

speedaway
A
verdachte
B
handlanger
C
getuige
D
snel wegrijden

Slide 19 - Quizvraag

complexion
A
dierbaar
B
verdenking
C
gelaatkleur
D
smerig

Slide 20 - Quizvraag

prosecutor
A
toestemming
B
onderzoeken
C
aanklager
D
wegrukken

Slide 21 - Quizvraag

cemetery
A
gevangenis
B
misdaadgolf
C
aanklager
D
begraafplaats

Slide 22 - Quizvraag

Welke RELATIVE CLAUSE past in deze zin:
The officer, ....... John told his story to, was nice
A
who, that
B
who, that, X
C
who,
D
which, that

Slide 23 - Quizvraag

He is the consultant ...
advice I rely on.
A
whose
B
who
C
that
D
whom

Slide 24 - Quizvraag

Who en Whom
Who en Whom verwijzen naar mensen. Als je de persoon naar wie je verwijst kunt veranderen in he dan gebruik je who, kun je veranderen in him dan gebruik je whom.

That is the man __ helped me (he helped me) --> who
That is the boy __ I gave flowers (I gave him flowers) --> whom

Slide 25 - Tekstslide

Whose
Whose verwijst naar bezit. Het is hier niet van belang of je over een mens, dier of ding spreekt.

Do you see that dog whose tail is wagging?
The car whose roof was on fire was pushed into the river.

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Link