In deze les zitten 11 slides, met tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 15 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Video
Interpunctie (= leestekens)
. ? ! , : ; "
We gebruiken interpunctie om een tekst leesbaar te maken.
Slide 2 - Tekstslide
hallo hoe gaat het met jou goed en met jou met mij gaat het ook goed op welke dag zullen we afspreken of hebben we al een afspraak nee ik geloof het niet is maandag goed maandag is goed
Slide 3 - Tekstslide
Punt (.)
Een punt gebruik je aan het eind van een zin.
Mijn naam is Ellen.
Slide 4 - Tekstslide
Vraagteken (?)
Een vraagteken gebruik je aan het eind van een vraagzin.
Hoe gaat het met jou?
Slide 5 - Tekstslide
Uitroepteken (!)
Een uitroepteken gebruik je na een uitroep of bevel:
Houd op!
Slide 6 - Tekstslide
Komma (,)
De komma geeft een leespauze aan.
Ik weet het niet zeker, maar ik denk het wel.
Slide 7 - Tekstslide
Dubbele punt (:)
De dubbele punt wordt gebruikt voor een opsomming, citaat of toelichting.
- Neem mee: een tas, een handdoek en een zonnebril.
- Hij zei: 'Hoi!'
- U kunt kiezen uit: vegetarisch of vlees
Slide 8 - Tekstslide
Voorbeeldzinnen
Dubbele punt:
- Er zijn twee opties: het gaat door of het gaat niet door.
- Denk aan de volgende spullen: een warme trui, sokken en een muts.
Slide 9 - Tekstslide
Aanhalingsteken (')
Een aanhalingsteken wordt gebruikt bij een citaat en om een woord op te laten vallen.
- Maher vroeg: 'Heb je al gekookt?'
- Een hond met korte poten wordt een 'corgi' genoemd.