Overmaat betekent dat je van 1 van de beginstoffen meer hebt dan voor de reactie nodig is.
Slide 2 - Tekstslide
Voorbeeld
Mg en O2 reageren in de massaverhouding 48 : 32
Je hebt 10 g Mg en 10 g O2.
Welke stoffen heb je na de reactie en hoeveel?
Slide 3 - Tekstslide
Voorbeeld
'Gok' aan de hand van de massaverhouding welke stof op zal gaan en welke stof in overmaat aanwezig is (als je verkeerd gokt is dat niet erg; alleen moet je dan nog een keer rekenen..)
Mg en O2 reageren in de massaverhouding 48 : 32
Je hebt 10 g Mg en 10 g O2.
Welke stoffen heb je na de reactie en hoeveel?
Slide 4 - Tekstslide
Voorbeeld
'Gok' aan de hand van de massaverhouding welke stof op zal gaan en welke stof in overmaat aanwezig is.
Maak een verhoudingstabel met de stof die op gaat ingevuld en de andere als vraagteken.
Mg en O2 reageren in de massaverhouding 48 : 32
Je hebt 10 g Mg en 10 g O2.
Welke stoffen heb je na de reactie en hoeveel?
Slide 5 - Tekstslide
Voorbeeld
Reken uit hoeveel van de andere stof nodig is.
Mg en O2 reageren in de massaverhouding 48 : 32
Je hebt 10 g Mg en 10 g O2.
Welke stoffen heb je na de reactie en hoeveel?
Mg
O2
Slide 6 - Tekstslide
Voorbeeld
Reken uit hoeveel van de andere stof nodig is.
Mg en O2 reageren in de massaverhouding 48 : 32
Je hebt 10 g Mg en 10 g O2.
Welke stoffen heb je na de reactie en hoeveel?
Mg
O2
48
32
10
?
Slide 7 - Tekstslide
Voorbeeld
Reken uit hoeveel van de andere stof nodig is.
Mg en O2 reageren in de massaverhouding 48 : 32
Je hebt 10 g Mg en 10 g O2.
Welke stoffen heb je na de reactie en hoeveel?
Mg
O2
48
32
10
?
1
:48 x10
Slide 8 - Tekstslide
Voorbeeld
Reken uit hoeveel van de andere stof nodig is.
Mg en O2 reageren in de massaverhouding 48 : 32
Je hebt 10 g Mg en 10 g O2.
Mg
O2
48
32
10 g
6,7 g
1
:48 x10
Slide 9 - Tekstslide
Voorbeeld
Je hebt dus 10 - 6.7 = 3,3 g O2 over en 10+6,7 = 16,7 g MgO
Mg en O2 reageren in de massaverhouding 48 : 32
Je hebt 10 g Mg en 10 g O2.
Mg
O2
48
32
10 g
6,7 g
1
:48 x10
Slide 10 - Tekstslide
Hoe bereken je een overmaat?
De reactie tussen ijzer en zwavel tot ijzersulfide.
7: 4: 11
Er is voor de reactie 14 g ijzer 12 g zwavel en er wordt gevormd 22 g ijzersulfide, welke is in overmaat?
Ijzer
7
14
zwavel
4
12
ijzersulfide
11
22
Slide 11 - Tekstslide
Je weet dat ijzersulfide gevormd is en dus moet de hoeveelheid ijzer en zwavel samen 22 g zijn
Ijzer
7
zwavel
4
ijzersulfide
11
1
22
:11
x22
Slide 12 - Tekstslide
Ingevuld krijg je de volgende tabel
Ijzer
7
0.636
14
zwavel
4
0.364
8.0
ijzersulfide
11
1
22
Slide 13 - Tekstslide
De reactie tussen ijzer en zwavel tot ijzersulfide.
7: 4: 11
Er is voor de reactie 14 g ijzer 12 g zwavel en er wordt gevormd 22 g ijzersulfide, welke is in overmaat?
In overmaat was zwavel met 4g
Slide 14 - Tekstslide
opdracht
WAT: lees blz 50
maak de opgaven 93 t/m 99
HOE: zelfstandig en alleen fluisteren
HULP: boek en docent
TIJD: tot 5 min voor tijd
KLAAR: kijk je antwoorden na vanuit het uitwerkingenboek