Herhaling spelling 1hv

Herhaling spelling 1hv
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Herhaling spelling 1hv

Slide 1 - Tekstslide

§1 Hoofdletters
- Bij namen:
Pia van der Molen, P. van der Molen, mevrouw Van der Molen, Tom 't Hart
- Bij merken en namen van bedrijven:
Nike, Bakker Bart, Jumbo, Pompstee
- Aardrijkskundige namen en woorden die daarvan zijn afgeleid:
België, Grieks, Limburgse, Noord-Hollandse, Kerkstraat, Noordenveld, Rijn, Middellandse Zee, Pyreneeën, Saturnus

NIET bij: maanden, seizoenen, windstreken

Slide 2 - Tekstslide

Plaats hoofdletters:
meneer van 't hek gaat in de zomer graag uit eten in het alkmaarse restaurant de lindentuin aan de westerweg.

Slide 3 - Open vraag

§1 Punt
- Aan het einde van een zelfstandige, mededelende zin.
Tim zit op balletles. Hij vindt de lessen heel leuk.

- Afkortingen die als heel woord worden uitgesproken (blz., etc., drs.).
(Dus NIET: vwo, wc). Als dit aan het einde van de zin is, hoef je maar één punt te gebruiken.
Op blz. vind je de uitleg over het spellen van werkwoorden etc.

Slide 4 - Tekstslide

§1 Uitroepteken en vraagteken
Uitroepteken
- Aan het einde van een zelfstandige zin die je uitroept.
Dat heb ik nooit geweten!

Vraagteken
- Aan het einde van een zelfstandige, vragende zin.
Mag ik jouw werk eens zien?

Slide 5 - Tekstslide

§1 Komma
Wanneer je twee zinnen samenvoegt tot een nieuwe (langere) in. De komma staat dan:
- Tussen twee persoonsvormen.
Als het hard regent, moet je een regenpak aan.
- Voor voegwoorden zoals: maar, omdat, terwijl, want, etc. (meestal NIET na 'en' en 'of').
Lotte miste de trein, doordat ze te laat opstond.
- tussen delen van een opsomming (en dan niet bij 'en' en 'of').
We gaan op vakantie naar Frankrijk, Italië en Kroatië.

Slide 6 - Tekstslide

Plaats hoofdletters en leestekens:
morgen moet paul de toets van engels inhalen zou meneer de vries daarbij kunnen assisteren

Slide 7 - Open vraag

Plaats hoofdletters en leestekens:
in de efteling vind je langnek maar ook figuren zoals assepoester holle bolle gijs en pardoes

Slide 8 - Open vraag

Plaats hoofdletters en leestekens:
ik zou willen dat we meer vakantie hadden klaagde de leerling

Slide 9 - Open vraag

§2 Bijvoeglijke naamwoorden
De meeste bijvoeglijke naamwoorden hebben een lange vorm en een korte vorm (met een 'e'): lekker - lekkere; zwak - zwakke; hoog - hoge.

Zo maak je de lange vorm:
1. Zet een 'e' achter het woord.
2. Indien nodig voor de uitspraak verdubbel je de laatste medeklinker
3. Indien niet nodig voor de uitspraak, haal een dubbele klinker weg.
4. Verander een 'f' in een 'v' en een 's' in een 'z'

Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden: zeggen van welk materiaal iets is gemaakt. Hebben vaak vaak één vorm. Eindigen vaak op en (stenen, betonnen, katoenen), maar niet altijd (plastic, nylon)!

Slide 10 - Tekstslide

Plaats hoofdletters en leestekens:
Het tuinhuis heeft een ... (hout) muur, ... (graniet) vloer, ... (glas) ramen en ... (katoen) gordijnen.

Slide 11 - Open vraag

§3 Meervouden
Meervoud op -en: plaats -en achter het woord. Soms moet je:
- De laatste letter verdubbelen: mug - muggen
- Een klinker weglaten: snaar - snaren
- Een f veranderen in een v: verblijf - verblijven
- Een s veranderen in een z: luis- luizen

Meervoud op -s of -'s
- -s bij woorden die eindigen op een medeklinker of een e/é: paté - patés
- -'s bij woorden die eindigen op een a, i, o, u of y: ski - ski's
- -'s bij afkortingen: wc's

Slide 12 - Tekstslide

§3 Meervouden
Meervoud op -ën
- Als het woord eindigt op -ee, maak je het meervoud met +s of met +ën:
chimpansee - chimpansees; zee - zeeën

- Als het woord eindigt op -ie, zijn er twee opties:
1. De klemtoon valt op de laatste ie: +ën. melodie - melodieën
2. De klemtoon valt niet op de laatste lettergreep: 
+s: revolutie - revoluties
+n met een trema op de laatste e: porie - poriën

Slide 13 - Tekstslide

één druif - twee _______

Slide 14 - Open vraag

één slee - twee _______

Slide 15 - Open vraag

één map - twee _______

Slide 16 - Open vraag

één potlood - twee _______

Slide 17 - Open vraag

één bacterie - twee _______

Slide 18 - Open vraag

één kies - twee _______

Slide 19 - Open vraag

één dj - twee _______

Slide 20 - Open vraag

één reis - twee _______

Slide 21 - Open vraag

één idee - twee _______

Slide 22 - Open vraag

één kloffie - twee _______

Slide 23 - Open vraag

één pyjama - twee _______

Slide 24 - Open vraag

§4 Verkleinwoorden
Je maakt een verkleinwoord door -je, -pje, -tje of -etje erachter te zetten.
Let op!
- Soms moet je een medeklinker verdubbelen: gum - gummetje
- Sommige woorden op -ng maak je het verkleinwoord met -etje: kringetje
- Bij sommige woorden op -ng, verandert de 'g' in een 'k': paling - palinkje 
- Bij woorden die eindigen op a, é, o en u wordt de klinker verdubbeld: coupé - coupeetje
- Bij woorden die eindigen op i, verandert de 'i' in 'ie': kiwi - kiwietje
- Bij woorden met een medeklinker + y gebruik je een apostrof: party - party'tje
- Bij woorden met een klinker + y komt er geen apostrof: smiley - smileytje
- Bij afkortingen komt een apostrof: pc - pc'tje
- Korte klanken worden soms lang: gat - gaatje

Slide 25 - Tekstslide

een kleine _______ (buggy)

Slide 26 - Open vraag

een klein _______ (boerin)

Slide 27 - Open vraag

een klein _______ (menu)

Slide 28 - Open vraag

een klein _______ (kiwi)

Slide 29 - Open vraag

een klein _______ (cowboy)

Slide 30 - Open vraag

een klein _______ (pc)

Slide 31 - Open vraag

een klein _______ (pudding)

Slide 32 - Open vraag

een klein _______ (tenue)

Slide 33 - Open vraag

§5 Spellingsalarm
Er zijn verschillende letters die samen dezelfde klank maken, bijvoorbeeld:
- g-klank: g - gg - ch
- au-klank: au - ou
- k-klank: c - cc - ck - k -kk

Door veel te lezen, te schrijven en te oefenen leer je hoe je ieder woord schrijft. Hier zijn geen regels voor die je kan hanteren.

Slide 34 - Tekstslide

Terwijl we r__wen om de overleden buurvrouw, eten we r__we groenten.

Slide 35 - Open vraag

Voor deze e__otische ziekte bestaat een va__in

Slide 36 - Open vraag

De a__resieve na__tegaal keek ons arro__ant aan.

Slide 37 - Open vraag