V5 Thema 1 B6 Spieren


Receptoreiwit. De geslachtshormonen komen vanuit de weefselvloeistof via het celmembraan de cel binnen. Bevat de cel geen receptoreiwit voor het hormoon, dan verdwijnt het hormoon weer uit de cel. Bevat de cel wel een receptoreiwit, dan treedt een binding op tussen het hormoon en het receptoreiwit. Het gevolg daarvan is dat eiwitten worden aangemaakt.
- Waardoor kan een receptoreiwit voor oestradiol geen ander geslachtshormoon binden?

A
Doordat dat andere geslachtshormonen de cel niet kunnen binnenkomen.
B
Doordat dat andere geslachtshormonen dit receptoreiwit onwerkzaam maken.
C
Doordat de bindingsplaats op het receptoreiwit bezet is door oestradiol.
D
Doordat de structuur van dat andere geslachtshormoon onvoldoende past bij dit receptoreiwit.
1 / 50
volgende
Slide 1: Quizvraag
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4,5

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les


Receptoreiwit. De geslachtshormonen komen vanuit de weefselvloeistof via het celmembraan de cel binnen. Bevat de cel geen receptoreiwit voor het hormoon, dan verdwijnt het hormoon weer uit de cel. Bevat de cel wel een receptoreiwit, dan treedt een binding op tussen het hormoon en het receptoreiwit. Het gevolg daarvan is dat eiwitten worden aangemaakt.
- Waardoor kan een receptoreiwit voor oestradiol geen ander geslachtshormoon binden?

A
Doordat dat andere geslachtshormonen de cel niet kunnen binnenkomen.
B
Doordat dat andere geslachtshormonen dit receptoreiwit onwerkzaam maken.
C
Doordat de bindingsplaats op het receptoreiwit bezet is door oestradiol.
D
Doordat de structuur van dat andere geslachtshormoon onvoldoende past bij dit receptoreiwit.

Slide 1 - Quizvraag


Glucose in het bloed
Wanneer de glucoseconcentratie 3 uur na de opname van een koolhydraatrijke maaltijd werd gemeten, bleek de glucoseconcentratie in het bloed van een persoon met diabetes hoger te zijn dan van een gezond persoon. Toch was er geen verschil in het insulinegehalte van beide personen.
- Welke van de volgende mogelijkheden kan de diabetes-symptomen bij deze patiënt verklaren?
A
Abnormaal snelle celdeling van β-cellen in de alvleesklier.
B
Afbraak van α-cellen in de alvleesklier.
C
Afbraak van β-cellen in de alvleesklier.
D
Verminderde gevoeligheid van insulinereceptoren.

Slide 2 - Quizvraag


Frisdrank
Martine drinkt na het spelen van een hockeywedstrijd een aantal glazen frisdrank. In totaal drinkt zij een liter van deze drank, die voornamelijk bestaat uit water en ruim 5% suiker. Als gevolg hiervan veranderen de concentraties van hormonen in haar bloed.
- Van welk van de hormonen adrenaline, glucagon, insuline en thyroxine stijgt de concentratie in haar bloed zeker als reactie op het drinken van de frisdrank?
A
Van adrenaline.
B
Van glucagon.
C
Van insuline.
D
Van thyroxine.

Slide 3 - Quizvraag


Cholinesterase. Na een wedstrijd hardlopen over honderd meter liggen sommige sprinters een tijdlang uitgeput op de grond. Een van de mogelijke oorzaken van de ontstane vermoeidheid is vermindering van de cholinesterase-activiteit bij de motorische eindplaatjes. Cholinesterase is een enzym dat acetylcholine afbreekt tot acetaat en choline. Het acetaat wordt opgenomen door het bloed en de choline wordt opgenomen door de axonuiteinden en daar weer omgezet in acetylcholine.
- Wat is het directe gevolg van een vermindering van de cholinesterase-activiteit?
A
Acetylcholine hoopt zich op in de synapsspleet.
B
De acetylcholineconcentratie in de synapsspleet neemt onvoldoende toe.
C
Er wordt minder acetylcholine gesynthetiseerd in het motorisch neuron.
D
De impulsoverdracht wordt verminderd.

Slide 4 - Quizvraag


Zenuwcellen
In de afbeelding zijn drie typen zenuwcellen schematisch getekend.
Let op! Dit is een meerkeuzevraag. Beantwoord met alleen een letter (A t/m F)



Slide 5 - Open vraag

H4.7: Spieren deel 1

Slide 6 - Tekstslide

Leerdoelen

  1. Je kunt uitleggen hoe de samenwerking tussen zenuwstelsel, botten en spieren tot beweging kan leiden.
  2. Je kent de verschillen tussen gladde spieren en dwarsgestreepte spieren en je kunt aangeven waar je deze twee typen spieren in je lichaam vindt.
  3. Je kunt aan de hand van een afbeelding uitleggen hoe een impuls tot spiersamentrekking leidt.

Slide 7 - Tekstslide

3 typen spieren
Verschillen in lokatie, bouw en in aansturing
Gladde spieren - rond organen, glad - onbewust
Skeletspieren - bevestigd aan botten, dwarsgestreept/ bundels, bewust
Hartspieren - in het hart, dwarsgestreept/ netstructuur - onbewust

Slide 8 - Tekstslide

Motorische eenheid
Zenuwen die een spier aansturen vertakken zich tot het motorisch eindplaatje.

Een motorisch eindplaatje is verbonden met een eigen spiervezel.

Motorische eenheid = Motorisch neuron + axonen + eindplaatjes. 

Alle spiervezels van een motorische eenheid trekken samen (alles-of-niets-principe).

Slide 9 - Tekstslide

Skeletspieren 
Dwarsgestreept spierweefsel zorgen voor bewuste bewegingen.

Staan onder invloed van het animale zenuwstelsel.

Werken snel, maar raken ook sneller vermoeid.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Spiersamentrekkingen
Actief, verbruik ATP

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Spierspanning/ spiertonus
Zelfs in rust gebruik je spieren, ookwel de spierspanning genoemd.

Deze spanning wordt geregistreerd door spierspoeltjes.

Een lage spierspanning leidt bijv. tot een vermoeide indruk.

Slide 14 - Tekstslide

vragen
VRAGEN? 

Slide 15 - Tekstslide

Zet van groot naar klein:
Groot
Klein
Spier
Myofibril
Spierbundel
Spiervezel
myosine Filament

Slide 16 - Sleepvraag

Wat wordt aangegeven met de
pijlen 1 / 2 /3 ?
A
1-M lijn 2-Actine 3-myosine
B
1-actine 2-myosine 3-M lijn
C
1-myosine 2-actine 3-M lijn

Slide 17 - Quizvraag

Wat geven de
cijfers aan?
A
1-Dwarsgestreept 2-Hartspier 3-Gladde spieren
B
1-Hartspier 2-Gladde spieren 3-Dwarsgestreept
C
1-Gladde spieren 2-Dwarsgestreept 3-Hartspier
D
1-Hartspier 2-Dwarsgestreept 3-Gladde spieren

Slide 18 - Quizvraag

Bij het samentrekken van
een spier verandert de
lengte van de
actinefilamenten niet.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 19 - Quizvraag

Wat wordt hier schematisch
weergegeven?
A
Motorische zenuwcel
B
Motorisch eindplaatje
C
Motorische eenheid

Slide 20 - Quizvraag

Aan de slag
48 t/m 53 
timer
5:00

Slide 21 - Tekstslide

H4.7: Spieren deel 2
spieren + onderzoek doen

Slide 22 - Tekstslide


Slide 23 - Open vraag

Wat zal het effect zijn wanneer er 1 bewegingszenuwcel in verbinding staat met weinig spiervezels
A
de beweging is preciezer
B
de beweging is grover

Slide 24 - Quizvraag

Hier wordt een motorische zenuwcel weergeven
Verbindingsplaatsen zijn met cijfers aangegeven
Vanuit plek P komt een prikkel waardoor de
spiervezels samentrekken.

Op welke plek wordt een stof afgegeven die de
overdracht van impulsen mogelijk maakt?

A
Alleen op plaats 1
B
Alleen op plaats 3
C
Alleen op plaats 2,3 en 4
D
Bij alle cijfers

Slide 25 - Quizvraag

Wat wordt aangegeven bij
de cijfer 2 bij deze
motorische zenuwcel?
A
Repolarisatie
B
Hyperpolarisatie
C
Drempelwaarde
D
Depolarisatie

Slide 26 - Quizvraag

Wat wordt aangegeven bij
de cijfer 1 bij deze
motorische zenuwcel?
A
Repolarisatie
B
Hyperpolarisatie
C
Drempelwaarde
D
Depolarisatie

Slide 27 - Quizvraag

Enkele beweringen over dwarsgestreept spierweefsel zijn:
1 In een spier die zich in het lichaam gedeeltelijk samentrekt, zijn álle spiervezels gedeeltelijk samengetrokken.
2 Een spiervezel die ontspannen is, verbruikt geen energie.
3 Een motorische eenheid (zenuw + spiervezels) heeft een drempelwaarde.
A
1 en 3 zijn juist
B
alleen 2 is juist
C
Alleen 3 is juist
D
1, 2 en 3 zijn juist

Slide 28 - Quizvraag

Wat zijn myosine en actine voor biomoleculen?
A
koolhydraten
B
vetten
C
vitaminen
D
eiwitten

Slide 29 - Quizvraag

Antagonisten
Omdat spieren zich enkel kunnen samentrekken, heb je twee spieren nodig voor een volle beweging.

Twee tegengestelde spieren zijn antagonisten.

Slide 30 - Tekstslide

Krachttraining
Krachttraining zorgt voor meer myofibrillen binnen een spiervezel (niet meer spiervezels dus!)



Hierdoor kan de spier krachtiger samentrekken en wordt het dus groter.

Slide 31 - Tekstslide

Snelle en langzame spieren
Duurtraining verhoogt het aantal mitochondrieën per cel en verhoogt de doorbloeding

Slide 32 - Tekstslide

hormonale regeling van de man
Wat gebeurd als een man testosteron inspuit?
(anabole steroïden)

Slide 33 - Tekstslide

2 soorten doping
  • Verboden stoffen:
- amfetamine/speed (maakt alert en energiek)
- anabole steroïden (meer spieren)
  • Verboden methoden: Bloeddoping (meer rode bloedcellen door meer bloed of het hormoon Epo)

Slide 34 - Tekstslide

Doping
  • Sommige sporters gebruiken doping. Dit zijn middelen die je sportprestatie verhogen.

  • Er zijn 2 soorten doping:
  1. Gebruik van verboden stoffen.
  2. Gebruik van verboden methoden

Slide 35 - Tekstslide

Validiteit 
Je kunt gewicht meten met een weegschaal (het instrument), maar als de weegschaal verkeerd is afgesteld dan is het resultaat van de weging niet juist en dus niet valide.

Slide 36 - Tekstslide

Betrouwbaarheid
Ook al is de weegschaal verkeerd afgesteld; als een persoon met een constant gewicht twee keer achter elkaar op de weegschaal gaat staan, zou de weegschaal twee keer hetzelfde gewicht moeten laten zien. Anders is de weegschaal niet betrouwbaar.


Slide 37 - Tekstslide

betrouwbaarheid : 
waarschijnlijkheid = p-waarde: de kans dat er waarschijnlijk geen verschil is tussen experimentele groep en de controlegroep. 

vaak gekozen grens: 0,05 oftewel 95% betrouwbaarheid = kans is 5% of minder dat de verschillende uitkomsten op toeval berusten

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Video

Betrouwbaar & Valide

Slide 40 - Tekstslide

vragen
VRAGEN? 

Slide 41 - Tekstslide


Bodybuilding
Iemand gaat aan bodybuilding doen. Als je zijn spieren na enkele weken vergelijkt met de spieren aan het begin van zijn training, wat zie je dan? 
A
De pees is dikker.
B
De pees is langer.
C
De spierschede is groter en de spiervezels zijn dikker.
D
Er zijn meer spiervezels.

Slide 42 - Quizvraag


Lachen
De slogan 'Lach en je bent blij' vormt de basis van lachtherapie. Daarbij ga je heel bewust lachen met als doel je goed te voelen.
- In welk orgaan en in welke plek in dat orgaan eindigen de impulsbanen die registreren dat je aan het lachen bent?
in de ......... van ... ..... ..........

Slide 43 - Open vraag


Regelkringen
Zintuigen, hormonen en zenuwcellen werken samen in regelkringen.

- Wat is de functie van homeostatische regelkringen in het lichaam? 1p

Slide 44 - Open vraag


Geef aan welk woord op de dikgedrukte plek in de zin moet komen te staan:
(1) Oestradiol is een peptide/steroïd hormoon, ...…
(2) ...… waarvoor doelwitcellen een intracellulaire/extracellulaire receptor hebben.
(3) Na binding van oestradiol aan de receptor wordt er wel/geen gebruik gemaakt van een second messenger.


Slide 45 - Open vraag


Slide 46 - Open vraag

Bij (neuro)spierziektes als amyotrofische laterale sclerose en congenitale myopathieën kunnen spiertrekkingen plaatsvinden. Wat zou een medicijn kunnen doen om deze ongecontroleerde bewegingen te stoppen
A
Blokkeren van de schakelcellen
B
Activeren van schakelcellen
C
Afgifte neurotransmitters bevorderen
D
Afgifte neurotransmitters verminderen

Slide 47 - Quizvraag

Slide 48 - Link

Slide 49 - Tekstslide

aan de slag
  • Maak de opdrachten 54 t/m 58

 
klaar:
https://biologiepagina.nl/Oefeningen/Duurofsprint/duursportofsprint.htm



Slide 50 - Tekstslide