V5 Thema 1 B6 Spieren

Spieren: deel 1
Herhaling neurale regulatie
en eerste deel van spieren
1 / 54
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4,5

In deze les zitten 54 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Spieren: deel 1
Herhaling neurale regulatie
en eerste deel van spieren

Slide 1 - Tekstslide

Juist of onjuist?
Een zenuw en een zenuwcel zijn twee woorden voor hetzelfde.
Juist
Onjuist

Slide 2 - Poll

sensorische zenuwcel
motorische zenuwcel
schakelcel

Slide 3 - Sleepvraag

BiNaS
88F
Eerste Na-poort open
K-poort open
K-poort dicht
(langzaam) en Na-poort dicht
Na-poort dicht
 en K-poort dicht
Meer Na-poort open

Slide 4 - Sleepvraag

Wat wordt aangegeven bij
de cijfer 2 bij deze
motorische zenuwcel?
A
Repolarisatie
B
Hyperpolarisatie
C
Drempelwaarde
D
Depolarisatie

Slide 5 - Quizvraag

Wat wordt aangegeven bij
de cijfer 1 bij deze
motorische zenuwcel?
A
Repolarisatie
B
Hyperpolarisatie
C
Drempelwaarde
D
Depolarisatie

Slide 6 - Quizvraag

Wordt de impuls altijd doorgegeven bij een EPSP?
A
ja
B
nee

Slide 7 - Quizvraag


Receptoreiwit. De geslachtshormonen komen vanuit de weefselvloeistof via het celmembraan de cel binnen. Bevat de cel geen receptoreiwit voor het hormoon, dan verdwijnt het hormoon weer uit de cel. Bevat de cel wel een receptoreiwit, dan treedt een binding op tussen het hormoon en het receptoreiwit. Het gevolg daarvan is dat eiwitten worden aangemaakt.
- Waardoor kan een receptoreiwit voor oestradiol geen ander geslachtshormoon binden?

A
Doordat dat andere geslachtshormonen de cel niet kunnen binnenkomen.
B
Doordat dat andere geslachtshormonen dit receptoreiwit onwerkzaam maken.
C
Doordat de bindingsplaats op het receptoreiwit bezet is door oestradiol.
D
Doordat de structuur van dat andere geslachtshormoon onvoldoende past bij dit receptoreiwit.

Slide 8 - Quizvraag


Glucose in het bloed
Wanneer de glucoseconcentratie 3 uur na de opname van een koolhydraatrijke maaltijd werd gemeten, bleek de glucoseconcentratie in het bloed van een persoon met diabetes hoger te zijn dan van een gezond persoon. Toch was er geen verschil in het insulinegehalte van beide personen.
- Welke van de volgende mogelijkheden kan de diabetes-symptomen bij deze patiënt verklaren?
A
Abnormaal snelle celdeling van β-cellen in de alvleesklier.
B
Afbraak van α-cellen in de alvleesklier.
C
Afbraak van β-cellen in de alvleesklier.
D
Verminderde gevoeligheid van insulinereceptoren.

Slide 9 - Quizvraag


Frisdrank
Martine drinkt na het spelen van een hockeywedstrijd een aantal glazen frisdrank. In totaal drinkt zij een liter van deze drank, die voornamelijk bestaat uit water en ruim 5% suiker. Als gevolg hiervan veranderen de concentraties van hormonen in haar bloed.
- Van welk van de hormonen adrenaline, glucagon, insuline en thyroxine stijgt de concentratie in haar bloed zeker als reactie op het drinken van de frisdrank?
A
Van adrenaline.
B
Van glucagon.
C
Van insuline.
D
Van thyroxine.

Slide 10 - Quizvraag


Cholinesterase. Na een wedstrijd hardlopen over honderd meter liggen sommige sprinters een tijdlang uitgeput op de grond. Een van de mogelijke oorzaken van de ontstane vermoeidheid is vermindering van de cholinesterase-activiteit bij de motorische eindplaatjes. Cholinesterase is een enzym dat acetylcholine afbreekt tot acetaat en choline. Het acetaat wordt opgenomen door het bloed en de choline wordt opgenomen door de axonuiteinden en daar weer omgezet in acetylcholine.
- Wat is het directe gevolg van een vermindering van de cholinesterase-activiteit?
A
Acetylcholine hoopt zich op in de synapsspleet.
B
De acetylcholineconcentratie in de synapsspleet neemt onvoldoende toe.
C
Er wordt minder acetylcholine gesynthetiseerd in het motorisch neuron.
D
De impulsoverdracht wordt verminderd.

Slide 11 - Quizvraag


Zenuwcellen
In de afbeelding zijn drie typen zenuwcellen schematisch getekend.
Let op! Dit is een meerkeuzevraag. Beantwoord met alleen een letter (A t/m F)



Slide 12 - Open vraag

H4.7: Spieren deel 1

Slide 13 - Tekstslide

Leerdoelen

  1. Je kunt uitleggen hoe de samenwerking tussen zenuwstelsel, botten en spieren tot beweging kan leiden.
  2. Je kent de verschillen tussen gladde spieren en dwarsgestreepte spieren en je kunt aangeven waar je deze twee typen spieren in je lichaam vindt.
  3. Je kunt aan de hand van een afbeelding uitleggen hoe een impuls tot spiersamentrekking leidt.

Slide 14 - Tekstslide

3 typen spieren
Verschillen in lokatie, bouw en in aansturing
Gladde spieren - rond organen, glad - onbewust
Skeletspieren - bevestigd aan botten, dwarsgestreept/ bundels, bewust
Hartspieren - in het hart, dwarsgestreept/ netstructuur - onbewust

Slide 15 - Tekstslide

Motorische eenheid
Zenuwen die een spier aansturen vertakken zich tot het motorisch eindplaatje.

Een motorisch eindplaatje is verbonden met een eigen spiervezel.

Motorische eenheid = Motorisch neuron + axonen + eindplaatjes. 

Alle spiervezels van een motorische eenheid trekken samen (alles-of-niets-principe).

Slide 16 - Tekstslide

Skeletspieren 
Dwarsgestreept spierweefsel zorgen voor bewuste bewegingen.

Staan onder invloed van het animale zenuwstelsel.

Werken snel, maar raken ook sneller vermoeid.

Slide 17 - Tekstslide

BiNaS:
90 C

Slide 18 - Tekstslide

Spiersamentrekkingen
Actief, verbruik ATP

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video

Spierspanning/ spiertonus
Zelfs in rust gebruik je spieren, ookwel de spierspanning genoemd.

Deze spanning wordt geregistreerd door spierspoeltjes.

Een lage spierspanning leidt bijv. tot een vermoeide indruk.

Slide 21 - Tekstslide

vragen
VRAGEN? 

Slide 22 - Tekstslide

Zet van groot naar klein:
Groot
Klein
Spier
Myofibril
Spierbundel
Spiervezel
myosine Filament

Slide 23 - Sleepvraag

Wat wordt aangegeven met de
pijlen 1 / 2 /3 ?
A
1-M lijn 2-Actine 3-myosine
B
1-actine 2-myosine 3-M lijn
C
1-myosine 2-actine 3-M lijn

Slide 24 - Quizvraag

Wat geven de
cijfers aan?
A
1-Dwarsgestreept 2-Hartspier 3-Gladde spieren
B
1-Hartspier 2-Gladde spieren 3-Dwarsgestreept
C
1-Gladde spieren 2-Dwarsgestreept 3-Hartspier
D
1-Hartspier 2-Dwarsgestreept 3-Gladde spieren

Slide 25 - Quizvraag

Bij het samentrekken van
een spier verandert de
lengte van de
actinefilamenten niet.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 26 - Quizvraag

Wat wordt hier schematisch
weergegeven?
A
Motorische zenuwcel
B
Motorisch eindplaatje
C
Motorische eenheid

Slide 27 - Quizvraag

Morgen

Stop motion video maken:
Neem je telefoon mee!

Per tweetal maak je één video.
Je zit met twee tweetallen aan een tafel, gebruik elkaar om te overleggen.

Slide 28 - Tekstslide

Aan de slag
Maak het huiswerk van de vorige keer af en Opdracht 48 t/m 50 van basisstof 6
Ben je klaar?
Bestudeer dan Biologiepagina: Examenvragen zenuwstelsel
timer
5:00

Slide 29 - Tekstslide

H4.7: Spieren deel 2

Slide 30 - Tekstslide


Slide 31 - Open vraag

Wat zal het effect zijn wanneer er 1 bewegingszenuwcel in verbinding staat met weinig spiervezels
A
de beweging is preciezer
B
de beweging is grover

Slide 32 - Quizvraag

Hier wordt een motorische zenuwcel weergeven
Verbindingsplaatsen zijn met cijfers aangegeven
Vanuit plek P komt een prikkel waardoor de
spiervezels samentrekken.

Op welke plek wordt een stof afgegeven die de
overdracht van impulsen mogelijk maakt?

A
Alleen op plaats 1
B
Alleen op plaats 3
C
Alleen op plaats 2,3 en 4
D
Op alle plaatsen

Slide 33 - Quizvraag

Wat wordt aangegeven bij
de cijfer 2 bij deze
motorische zenuwcel?
A
Repolarisatie
B
Hyperpolarisatie
C
Drempelwaarde
D
Depolarisatie

Slide 34 - Quizvraag

Wat wordt aangegeven bij
de cijfer 1 bij deze
motorische zenuwcel?
A
Repolarisatie
B
Hyperpolarisatie
C
Drempelwaarde
D
Depolarisatie

Slide 35 - Quizvraag

Enkele beweringen over dwarsgestreept spierweefsel zijn:
1 In een spier die zich in het lichaam gedeeltelijk samentrekt, zijn álle spiervezels gedeeltelijk samengetrokken.
2 Een spiervezel die ontspannen is, verbruikt geen energie.
3 Een motorische eenheid (zenuw + spiervezels) heeft als geheel een prikkeldrempel.
A
1 en 3 zijn juist
B
alleen 2 is juist
C
Alleen 3 is juist
D
1, 2 en 3 zijn juist

Slide 36 - Quizvraag

Wat zijn myosine en actine voor biomoleculen?
A
koolhydraten
B
vetten
C
vitaminen
D
eiwitten

Slide 37 - Quizvraag

Antagonisten
Omdat spieren zich enkel kunnen samentrekken, heb je twee spieren nodig voor een volle beweging.

Twee tegengestelde spieren zijn antagonisten.

Slide 38 - Tekstslide

Krachttraining
Krachttraining zorgt voor meer myofibrillen binnen een spiervezel (niet meer spiervezels dus!)

Hierdoor kan de spier krachtiger samentrekken en wordt het dus groter.

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Tekstslide

Validiteit 
Je kunt gewicht meten met een weegschaal (het instrument), maar als de weegschaal verkeerd is afgesteld dan is het resultaat van de weging niet juist en dus niet valide.

Slide 41 - Tekstslide

Betrouwbaarheid
Ook al is de weegschaal verkeerd afgesteld; als een persoon met een constant gewicht twee keer achter elkaar op de weegschaal gaat staan, zou de weegschaal twee keer hetzelfde gewicht moeten laten zien. Anders is de weegschaal niet betrouwbaar.


Slide 42 - Tekstslide

betrouwbaarheid : 
waarschijnlijkheid = p-waarde: de kans dat er waarschijnlijk geen verschil is tussen experimentele groep en de controlegroep. 

vaak gekozen grens: 0,05 oftewel 95% betrouwbaarheid = kans is 5% of minder dat de verschillende uitkomsten op toeval berusten

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Video

Betrouwbaar & Valide

Slide 45 - Tekstslide


Bodybuilding
Iemand gaat aan bodybuilding doen. Als je zijn spieren na enkele weken vergelijkt met de spieren aan het begin van zijn training, wat zie je dan? Er zijn twee antwoorden goed.
A
De pees is dikker.
B
De pees is langer.
C
De spierschede is groter en de spiervezels zijn dikker.
D
Er zijn meer spiervezels.

Slide 46 - Quizvraag


Lachen
De slogan 'Lach en je bent blij' vormt de basis van lachtherapie. Daarbij ga je heel bewust lachen met als doel je goed te voelen.
- In welk orgaan en in welke plek in dat orgaan eindigen de impulsbanen die registreren dat je aan het lachen bent?
in de ......... van ... ..... ..........

Slide 47 - Open vraag


Regelkringen
Zintuigen, hormonen en zenuwcellen werken samen in regelkringen.

- Wat is de functie van homeostatische regelkringen in het lichaam? 1p

Slide 48 - Open vraag


Geef aan welk woord op de dikgedrukte plek in de zin moet komen te staan:
(1) Oestradiol is een peptide/steroïd hormoon, ...…
(2) ...… waarvoor doelwitcellen een intracellulaire/extracellulaire receptor hebben.
(3) Na binding van oestradiol aan de receptor wordt er wel/geen gebruik gemaakt van een second messenger.


Slide 49 - Open vraag


Slide 50 - Open vraag

Bij (neuro)spierziektes als amyotrofische laterale sclerose en congenitale myopathieën kunnen spiertrekkingen plaatsvinden. Wat zou een medicijn kunnen doen om deze ongecontroleerde bewegingen te stoppen
A
Blokkeren van de schakelcellen
B
Activeren van schakelcellen
C
Afgifte neurotransmitters bevorderen
D
Afgifte neurotransmitters verminderen

Slide 51 - Quizvraag

Slide 52 - Link

Slide 53 - Tekstslide

aan de slag
  • Maak de opdrachten 48 t/m 58 en kijk ze na

klaar:
  • Oefen de flitskaarten en maak de Test Jezelf van B6


Slide 54 - Tekstslide