Stijlfiguren H4/5

stijlfiguren
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

stijlfiguren

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
Leren jullie:
1. wat stijlfiguren zijn
2. welke stijlfiguren er zijn
3. zelf enkele stijlfiguren toepassen

Slide 2 - Tekstslide

stijlfiguren >>

iedere afwijking van het 'normale' taalgebruik 

Bedoeld om de tekst meer zeggingskracht te geven



welke stijlfiguren moet je allemaal kunnen (her) kennen?

Slide 3 - Tekstslide

1. enumeratie/opsomming
2. antithese/ tegenstelling
3. paradox= schijnbare tegenstelling
4. understatement
5. eufemisme
6. herhaling/ repetitio
7. anticlimax
8. climax


9. parallellisme
10. pleonasme
11. tautologie
12. hyperbool
13. retorische vraag
14. ironie/sarcasme/cynisme
15. woordspeling
16. archaïsme
17. neologisme

Slide 4 - Tekstslide

1. opsomming/enumeratie

een opsomming van een aantal zaken die bij elkaar horen


Slide 5 - Tekstslide

2. tegenstelling/ antithese
twee tegenovergestelde zaken worden tegenover elkaar gezet in 1 zin: 
zwart wit
lang kort

3. een paradox
Een paradox is een schijnbare tegenstelling.
Bijv: "Ik kan een boek vol schrijven over de dingen die ik niet weet". 
Dat is een schijnbare tegenstelling. 
De paradox is:  een boek vol schrijven met dingen die je niet weet, is niet mogelijk .


''Voor de miljoenste keer: ik overdrijf niet!'' 

Deze persoon zegt niet te overdrijven, maar zegt wel '' voor de miljoenste keer''. 
Dat is toch wel een beetje overdreven, misschien zegt hij het pas voor de tiende keer. Een schijnbare tegenstrijdigheid dus.

Slide 6 - Tekstslide

4. Een understatement 

Een mededeling wordt inhoudelijk  minder sterk weergegeven, maar werkt daardoor versterkend.
  • Die Christiano Ronaldo kan wel een aardig balletje trappen.
  • Vandaag hebben we het Witte Huis gezien, best een leuk stulpje.
  • Mijn wortelkanaalbehandeling was een beetje vervelend.
  • Een miljoen is een leuk zakcentje.

5. eufemisme
Vervelende boodschappen zijn niet leuk om te brengen. Daarom verpakken we ze vaak in woorden die luchtiger zijn en positiever klinken. Dat kan met de stijlfiguren eufemisme en understatement. Door een eufemisme verandert de inhoud van de mededeling niet echt, alleen de stijl.
Voorbeelden van een eufemisme
sterven: heengaan / iemand naar zijn laatste rustplaats brengen/ rustig ingeslapen zijn
WC: het kleinste kamertje. 
werkloos zijn:  werkzoekend zijn, tussen twee banen in zitten.

Slide 7 - Tekstslide

nog wat voorbeelden van eufemisme
Ouden van dagen werden bejaarden werden ouderen werden senioren. 

Zij is heel wat zwembandjes kwijt.

Uw zoon heeft een heel eigen manier van communiceren met de docent.

Gerrit heeft vannacht ongewenst bezoek gehad …
Helaas gebruiken politici eufemismen vaak om de waarheid te verbloemen en daardoor heeft het verschijnsel een negatief imago gekregen.

Deze wijk heeft te maken met probleemjongeren (= criminaliteit).

Ons beleid in de gezondheidszorg is een gevolg van de terugtredende overheid (= zoek het zelf uit).

Slide 8 - Tekstslide

6. herhaling/repetitio

Woorden of reeks van woorden wordt herhaald.

Slide 9 - Tekstslide

7. climax
Een reeks woorden die in betekenis steeds sterker worden.
Bijvoorbeeld: Hij werd kwaad, woedend, nee, witheet toen hij dat zag.

8. anticlimax
Een stijlfiguur waarbij je een serie of opsomming maakt waarvan de delen steeds kleiner, zwakker of minder belangrijk worden. Het is het tegenovergestelde van een climax dus.  
Meestal is dat lachwekkende bedoeld.

      
Bijvoorbeeld:
Hij dacht een auto te hebben gewonnen, maar het was zelfs geen fiets. Zijn prijs was een zakradiootje.

Hij won de marathon van New York, Londen,  Eindhoven en die van Bakel.

Deze fraaie woning heeft een ruime woonkamer op het zuiden, ligt in een prachtig landelijk gebied, heeft een schitterend gerenoveerde badkamer en wordt verwarmd met dit rustieke houtkacheltje.

Slide 10 - Tekstslide

0

Slide 11 - Video

'Bloed, zweet en tranen' - wat is dit voor stijlfiguur?

Slide 12 - Open vraag

Ik heb het goed gedaan, maar ook zo fout gedaan.
Als ik terugkijk in de tijd.

Welke stijlfiguur herken je hier?
A
herhaling
B
tegenstelling
C
opsomming

Slide 13 - Quizvraag

Een lach met tranen, zo voel ik mij vandaag.
Geproefd van het leven, zoveel vrienden ongekend.

Welke stijlfiguur herken je hier?
A
herhaling
B
tegenstelling
C
opsomming

Slide 14 - Quizvraag

Met bloed zweet en tranen, zei ik, rot hier nu maar op.
Met bloed zweet en tranen,
Zei ik vrienden, dag vrienden, de koek is op.

Welke stijlfiguur herken je hier vooral?
A
herhaling
B
tegenstelling
C
opsomming

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Video

Rampen bedreigen het menselijk leven, knolraap en lof, schorseneren en prei
Waar zijn geloof, hoop en liefde gebleven, knolraap en lof, schorseneren en prei
* Welke stijlfiguur/ stijlfiguren herken je hier?

A
opsomming en herhaling
B
tegenstelling en herhaling
C
herhaling
D
tegenstelling en opsomming

Slide 17 - Quizvraag

Slide 18 - Video

Hij won die miljoenen niet, die Mini niet en zelfs geen 'eigen geldje'.

Dit is duidelijk een...
A
opsomming
B
climax
C
anticlimax

Slide 19 - Quizvraag

Welk stijlfiguur zie je in de uitspraak:
'Wil je vrede, bereid je dan voor op de oorlog.'

Slide 20 - Open vraag

Ik snap nu heel goed wat een stijlfiguur is! Ik kan ze herkennen in een tekst en ik kan er ook wel eentje zelf verzinnen.
A
Dat geldt voor mij.
B
Dat geldt een beetje voor mij.
C
Dat geldt bijna helemaal voor mij.
D
Dat geldt niet voor mij.

Slide 21 - Quizvraag

Lodewijk van Deyssel

Ik houd van het proza, dat op mij toedruist, op mij aanraast, op mij neerdondert in een stormende stortvloed van passie.

Ik houd van het proza, dat onbewegelijk en ontzaglijk is als bergruggen.

Ik houd van het proza, dat dartelt en jubelt als een waaiend zomerwoud vol vogels.

Ik houd van het proza, dat ik daar zie staan met zijn volzinnen, als een stad van marmer.

Ik houd van het proza, dat over mij daalt als een gouden sneeuw van woorden.
9. Parallellisme
Een speciale vorm van herhaling is het parallellisme. Opeenvolgende zinnen hebben steeds hetzelfde begin met als effect dat de nadruk nog sterker is dan bij de herhaling van een enkel woord. 

 

Slide 22 - Tekstslide

10. pleonasme
Een pleonasme ontstaat als je een eigenschap van een zaak of persoon nog eens uitdrukkelijk omschrijft, terwijl het begrip die eigenschap (zaak/persoon) toch al heeft.

Voorbeelden
blauwe smurf (een smurf is altijd blauw), 
ronde bal (een bal is altijd rond) 
witte sneeuw (sneeuw is altijd wit).

 
11. tautologie

Bij een tautologie wordt eenzelfde begrip twee keer genoemd. Het zijn woorden van dezelfde woordsoort die hetzelfde betekenen.

Voorbeeld: Ik heb me gehaast naar het station, maar ik heb de trein echter niet gehaald.

In dit voorbeeld  hebben maar- en -echter-dezelfde betekenis en daarom is deze zin fout. Eén van de woorden moet je weglaten.

Slide 23 - Tekstslide

12. hyperbool
De hyperbool is de stijlfiguur van overdrijving. Een reden om een hyperbool te gebruiken kan zijn om bijvoorbeeld een emotie of een mening extra nadruk te geven. Maar ook variatie in schrijfstijl en humor kunnen redenen zijn om de hyperbool te gebruiken.

1. Mijn ogen vielen uit mijn doppen:
Je kunt best verrast zijn door iets, maar je ogen zullen onmogelijk uit je oogkassen vallen...

2. Ik schrok mij kapot!
Van schrikken ga je niet kapot...

3. Ik ga dood van de honger
In het westen is zodanig voedsel beschikbaar dat vrijwel niemand omkomt van de honger, als je een aantal uren niet gegeten hebt en trek hebt is deze uitspraak dus overdreven..
4. Het duurde een eeuw voordat zij kwam


13. retorische vraag 
Een retorische vraag is een stijlfiguur waarbij een vraag wordt gesteld, waarop men geen antwoord verwacht. 

Het is de bedoeling dat de ontvanger zich aangesproken voelt en voor waarheid aanneemt wat de zender suggereert.

Slide 24 - Tekstslide

14. ironie, sarcasme, cynisme








Slide 25 - Tekstslide

14. ironie, sarcasme, cynisme
Het gaat om drie vormen van ‘spot’, maar ze zijn heel verschillend in karakter én sterkte. Je zou ze kunnen omschrijven met woorden die de aard van een smaak aanduiden, in oplopende intensiteit: 
ironie is mild, 
sarcasme is scherp, 
cynisme is bitter.

Vaak wordt het tegenovergestelde gezegd van wat wordt bedoeld. Als iets heel vervelend is, kun je ironisch uitroepen: 'Nou, fijn zeg! '
Ook bij sarcasme wordt soms het tegenovergestelde gezegd van wat bedoeld wordt. Je moet dus weet hebben van de situatie om deze vormen van spot te herkennen.




1. Ironie: fijne, milde spot; schertsend
– De spellingregeling over de tussen-n, daar hebben ze nou
    echt hun best op gedaan.
– Steeds weer klinkt de roep om een apart ironieteken,
   bijvoorbeeld het omgekeerde vraagteken. Maar de ironie wil
   dat zo’n teken al lang bestaat: de smiley.
2. Sarcasme: bijtende, scherpe spot; kwetsend
– Ik zou je niet graag willen beroven van het genoegen om mij
   nu eindelijk eens te laten zien hoe slim je bent.
– Je hebt heel hard gewerkt op je mobieltje, zei hij sarcastisch,
    maar kun je mij toch even helpen met tafeldekken?
3. Cynisme:  wrede, bittere spot; zwartgallig
Cynisme komt vaak voort uit een pijnlijk ongeloof in het goede van de mens, of uit een gevoel van machteloosheid vermengd met woede.
– Ach, een hond is tenminste goedkoper dan een kind.
– Tja, als je een paar wedstrijden niet scoort heeft niemand
    meer belangstelling voor je, zei hij cynisch.


Slide 26 - Tekstslide

15.  woordspeling 
als je doet wat je deed
krijg je wat je kreeg
16. archaïsme



Slide 27 - Tekstslide











Een neologisme betekent de vorming van een nieuw woord. Dat kan gemaakt met woorden uit een andere taal of met alleen Nederlandse woorden.  
De term ‘neologisme’ wordt meestal gebruikt voor woorden die bestaan uit Nederlandse woorden waarmee een nieuw Nederlands woord gemaakt wordt.
Ieder jaar komen er heel veel nieuwe woorden bij.  
Veel neologismen kunnen ook ontstaan  omdat twee woorden worden samengevoegd en/of verkort. 
Bijvoorbeeld ‘bionade’ (biologische limonade) 

sjoemelsoftware en furbyfluisteraar. 
Bokitoproof
boomer
instadrammer
flexit= stoppen met flexibel vegetarisme om volledig vegetarisch te worden
databeet=persoon met een lage datageletterdheid: weet niet hoe data gelezen of geïnterpreteerd moet worden

Slide 28 - Tekstslide

ik snap
A
alles
B
de helft
C
driekwart
D
niets

Slide 29 - Quizvraag

ik wil nog uitleg over

Slide 30 - Woordweb

Zelf aan de slag
  • Kijk naar je tekst van dinsdag
  • Kan je drie stijlfiguren toepassen?
  • Welke werkt goed (voor jou)?

Slide 31 - Tekstslide

Vul hier je zin met stijlfiguur in (en benoem het stijlfiguur dat we zien).

Slide 32 - Open vraag