Startdag september 2024

1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
Openbare farmacieWOStudiejaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Tekstslide

We hebben natuurlijk een prachtige toekomstvisie 2025, vormgegeven door onze Wetenschappelijke Sectie voor Openbaar apothekers. De WSO is ook de drijvende kracht achter de vervolgopleiding en daarom zal het jullie niet verbazen dat er een grote overlap bestaat tussen de toekomstvisie van de beroepsuitoefening én die van de opleiding en deskundigheidsbevordering.
Collega Steven Verhagen-Smits, voorzitter van de WSO en lid van het KNMP-bestuur heeft daar een videoboodschap voor opgenomen die ik met jullie mag delen.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. Welke vormen van hartfalen bestaan er?
A
Hartfalen met een verminderde ejectie fractie
B
Hartfalen met een verminderde of behouden ejectie fractie en met een “mid range” ejectie fractie
C
Hartfalen door anemie of toxiciteit van geneesmiddelen (bijvoorbeeld doxorubicine)

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

2. SGLT-2 remmers worden toegepast (het gaat NIET om de vergoeding) bij de volgende aandoeningen
A
Hartfalen met een behouden ejectie fractie en diabetes type 2
B
Hartfalen met verminderde ejectie fractie en diabetes type 2
C
Chronische nierschade, hartfalen met behouden en verminderde ejectie fractie en type 2 diabetes

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

3. Hyponatriëmie komt veel voor bij oudere vrouwen, wat is NIET waar over hyponatriëmie
A
Hyponatriëmie komt voor als er teveel natrium wordt uitgescheiden
B
Hyponatriëmie komt vooral voor bij gebruik van thiazede diuretica
C
Hyonatriëmie is altijd het gevolg van een niet goed functionerende waterhuishouding.

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

4. Hypomagnesiëmie kan voorkomen bij verschillende aandoeningen, maar ook door gebruik van geneesmiddelen. Welk geneesmiddelen worden in verband gebracht met hypomagnesiëmie?
A
Protonpompremmers en bisfosfonaten
B
Thiazide diuretica en protonpompremmers
C
Lisdiuretica en protonpompremmers

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

5. Welke geneesmiddelen beïnvloeden daadwerkelijk de GFR?
A
Enalapril en Lithium
B
Empagliflozine en Spironolacton
C
Dapagliflozine en Ramipril

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

6. Mevrouw de Bock slikt al sinds 2 maanden trimetoprim u ziet dat sinds die tijd haar nierfunctie is gedaald van 50 ml/min naar 35 ml/min. De huisarts belt u met de vraag of hij mevrouw naar de nefroloog moet doorverwijzen?
A
Ja, u adviseert om haar door te verwijzen
B
U adviseert om door te verwijzen, maar om in ieder geval de medicatie nog even door u te laten controleren voor eventuele dosisaanpassingen
C
Nee, er is niets aan de hand, trimethoprim vermindert de tubulaire excretie van creatinine, waardoor het lijkt dat de nierfunctie is afgenomen, maar in feite is er niets aan de hand.

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

7. Tijdens voorlichting aan de balie legt u vooral de nadruk op de positieve effecten van het nieuw te starten geneesmiddel en besteed alleen geruststellend aandacht aan de bijwerkingen waarvoor de patiënt direct actie moet ondernemen (bijvoorbeeld bij teerachtige zwarte ontlasting bij NSAID gebruik, dit kan een symptoom zijn van gastrointestinaal bloedverlies).
A
Dit is juist, uit onderzoek blijkt dat het wijzen op positieve effecten van een geneesmiddel, zorgt voor een betere werking en ook minder bijwerkingen.
B
Dit is onjuist, het is mijn plicht om alle bijwerkingen te vertellen
C
Ik weet veel van bijwerkingen, dus het hoort bij mijn taak als openbaar apotheker om daar dan ook over te vertellen.

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

8. Het Calgary Cambridge model voor consultvoering dat de KNMP aanhangt bestaat uit de volgende fasen: de begin, informatie inwinnen, uitleg en advies, afsluiting. Welke fase zou bij een ideaal consult het meeste tijd moeten kosten?
A
De fase waarin uitleg en advies moet worden gegeven
B
Het inwinnen van informatie
C
Het begin, om de patiënt een beetje te laten wennen

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

9. Tijdens klinisch redeneren zijn er een aantal biases of valkuilen. Welke fout maak je als je ziet dat een patiënt benauwd is en daaruit direct concludeert dat dit wordt veroorzaakt door de propranolol die hij gebruikt.
A
Availability bias
B
Premature closing
C
Conformation bias

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

10. Meneer van Dam heeft meer dan 40 jaar een pakje per dag gerookt, hij heeft COPD en u ziet dat hij zijn LABA en LAMA maar weinig gebruikt en u spreekt hem hierop aan in de apotheek. Hij geeft aan dat hij er toch niets van merkt en daarom de medicatie niet inhaleert. Wat kunt u tegen meneer van Dam zeggen?
A
Bij COPD merk je pas dat de medicatie werkt als je jezelf niet teveel inspant.
B
Mensen met COPD ervaren een normale kwaliteit van leven, eigenlijk bijna dezelfde als mensen die gezond zijn. Toch kan medicatie de kwaliteit van leven aanzienlijk verbeteren.
C
U geeft meneer gelijk, aan COPD is toch niets te doen en het is pappen en nathouden me de medicatie.

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies