Spelling 22 mei

Wat is het onderwerp in de zin 'De kat zat op de vensterbank'?
A
De kat
B
De
C
Vensterbank
D
Zat op de vensterbank
1 / 15
volgende
Slide 1: Quizvraag
SpellingBasisschoolGroep 6,7

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

Wat is het onderwerp in de zin 'De kat zat op de vensterbank'?
A
De kat
B
De
C
Vensterbank
D
Zat op de vensterbank

Slide 1 - Quizvraag

Welk woord is de persoonsvorm in de zin 'Zij loopt elke dag naar school'?
A
Naar school
B
loopt
C
Elke dag
D
Zij

Slide 2 - Quizvraag

Welk woord is het onderwerp in de zin 'De kinderen spelen vrolijk in de speeltuin'?
A
In de speeltuin
B
De
C
De kinderen
D
Spelen vrolijk

Slide 3 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm in de zin 'Ik ga morgen naar de stad'?
A
Naar de stad
B
Morgen
C
ga
D
Ik

Slide 4 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een voegwoord?
A
mooi
B
lopen
C
huis
D
en

Slide 5 - Quizvraag

Kies het juiste zelfstandig naamwoord.
A
zwemmen
B
fiets
C
is
D
snel

Slide 6 - Quizvraag

Welk woord is een werkwoord?
A
tafel
B
slapen
C
rood
D
stoel

Slide 7 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een zelfstandig naamwoord?
A
auto
B
mooi
C
groot
D
lopen

Slide 8 - Quizvraag

Kies het juiste voegwoord.
A
lopen
B
huis
C
maar
D
mooi

Slide 9 - Quizvraag


Noteer de persoonsvorm.
Gisteren heeft zijn opa een vakantie geboekt.

Slide 10 - Open vraag


Noteer de persoonsvorm.
In een safaripark lopen de dieren vrij rond. 

Slide 11 - Open vraag

Wat is het Wat is het voorzetsel??

Slide 12 - Open vraag

- Wat is een voorzetsel?
- Probeer 5 voorzetsels te benoemen.

Slide 13 - Open vraag

Wat is het voorzetsel?

Slide 14 - Open vraag


Benoem de voorzetsels/ het voorzetsel 

Slide 15 - Open vraag