Persoonsvorm herhaling
1 / 13
Lesduur is: 80 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Wat is de persoonsvorm in deze zin:
Leah eet haar boterham met kaas.
Leah eet haar boterham met kaas.
A
Leah
B
eet
C
haar boterham
D
met kaas
Slide 2 - Quizvraag
Wat is de persoonsvorm?
Waarom heb jij geen tandenborstel?
Waarom heb jij geen tandenborstel?
A
Waarom
B
heb
C
jij
D
geen tandenborstel
Slide 3 - Quizvraag
Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Heb jij een trui gekocht bij de HEMA?
Heb jij een trui gekocht bij de HEMA?
A
Heb
B
jij
C
een trui
D
gekocht
Slide 4 - Quizvraag
Wat is de persoonsvorm in deze zin:
Morgen ga ik naar Scheveningen.
Morgen ga ik naar Scheveningen.
A
Morgen
B
ik
C
ga
D
naar Scheveningen
Slide 5 - Quizvraag
Noteer de persoonsvorm.
Gisteren heeft zijn opa een vakantie geboekt.
Slide 6 - Open vraag
Noteer de persoonsvorm.
Mevrouw Verzijlbergh probeert de persoonsvorm uit te leggen.
Mevrouw Verzijlbergh probeert de persoonsvorm uit te leggen.
Slide 7 - Open vraag
Noteer de persoonsvorm.
Waarom heb jij de boeken op tafel neergelegd?
Waarom heb jij de boeken op tafel neergelegd?
Slide 8 - Open vraag
Noteer de persoonsvorm.
In een safaripark lopen de dieren vrij rond.
Slide 9 - Open vraag
Welke persoonsvorm past bij het plaatje?
Slide 10 - Woordweb
Welke persoonvorm past bij het plaatje?
Slide 11 - Woordweb
Noteer de twee persoonsvormen.
Ik ga naar huis, want ik ben moe.
Ik ga naar huis, want ik ben moe.
A
ik / ga
B
ik / moe
C
ga / ben
D
ga / moe
Slide 12 - Quizvraag
Noteer de twee persoonsvormen.
Als ik ziek ben, lig ik in mijn bed.
Als ik ziek ben, lig ik in mijn bed.
A
ik / ziek
B
ziek / bed
C
ik / bed
D
ben / lig
