Persoonsvorm, zelfstandig naamwoord en onderwerp.
1 / 10
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Wat is het onderwerp in de zin 'De kat zat op de vensterbank'?
A
De kat
B
De
C
Vensterbank
D
Zat op de vensterbank
Slide 2 - Quizvraag
Welk woord is de persoonsvorm in de zin 'Zij loopt elke dag naar school'?
A
Naar school
B
loopt
C
Elke dag
D
Zij
Slide 3 - Quizvraag
Welk woord is het onderwerp in de zin 'De kinderen spelen vrolijk in de speeltuin'?
A
In de speeltuin
B
De
C
De kinderen
D
Spelen vrolijk
Slide 4 - Quizvraag
Wat is de persoonsvorm in de zin 'Ik ga morgen naar de stad'?
A
naar de stad
B
morgen
C
ga
D
Ik
Slide 5 - Quizvraag
Kies het juiste zelfstandig naamwoord.
A
zwemmen
B
fiets
C
is
D
snel
Slide 6 - Quizvraag
Welk woord is een werkwoord?
A
tafel
B
slapen
C
rood
D
stoel
Slide 7 - Quizvraag
Wat is een voorbeeld van een zelfstandig naamwoord?
A
auto
B
mooi
C
groot
D
lopen
Slide 8 - Quizvraag
Noteer de persoonsvorm.
Gisteren heeft zijn opa een vakantie geboekt.
Slide 9 - Open vraag
Noteer de persoonsvorm.
In een safaripark lopen de dieren vrij rond.
