A1 les 5

Trial les 
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2MBOVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 5Studiejaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Trial les 

Slide 1 - Tekstslide

Lesplan
1.  Check in 
2. Herhaling vorige les: werkwoorden vervoegen
3. Zinsvolgorde/ zinnen maken
4. Hoeveel en wanneer
5. Lidwoorden en voorzetsels
6. Spreekoefening
7. Afsluiting: Wat wil je volgende les leren? 

Slide 2 - Tekstslide

leerdoelen
✅ Je zegt hoe het met je gaat.
✅ Je telt van 1 tot 20 en noemt de dagen van de week.
✅ Je leest een sprookje.
✅ Je leert de namen van de lichaamsdelen.
✅ Je vervoegt werkwoorden.
✅ Je leert en gebruikt  tegenstellingen .
✅ Je zegt wat je moeilijk vindt en wat je wilt oefenen.

Slide 3 - Tekstslide



Hoe gaat het met je?
 Check in

Slide 4 - Tekstslide

Hele werkwoorden
Fietsen
Lopen
Zingen
Praten 
Leven
Eten
Huilen 
Voetballen
Ik-vorm 
Fiets
Loop
Zing
Praat 
Leef
Eet
Huil 
Voetbal
Herhaling:

Slide 5 - Tekstslide

Werkwoorden met een korte klank:
Z   e   gg   e   n
S    p   e   ll   e   n

Zeggen en spellen
Zeggen:
Ik zeg
U zegt
Hij zegt
Zij zegt 
Wij zeggen

Spellen:
Ik spel
U spelt
Hij spelt
Zij spelt
Wij spellen

klinker
Hele werkwoord
Hele werkwoord
2 medeklinkers

Slide 6 - Tekstslide

Werkwoorden met een lange klank:
W   o   n   e   n
S   p   r     k   e   n

Wonen en spreken
Wonen:
Ik woon
U woont
Hij woont
Zij woont 
Wij wonen

Spreken:
Ik spreek
U spreekt
Hij spreekt
Zij spreekt
Wij spreken

klinker
Hele werkwoord
Hele werkwoord
1 medeklinker

Slide 7 - Tekstslide

Het hele werkwoord is zwemmen. Wat is goed?
A
Ik zwemm
B
Ik zwem
C
Hij zwemmt
D
Jullie zwemt

Slide 8 - Quizvraag

Het hele werkwoord is rennen. Wat is goed?
A
Jullie rennen
B
Jullie renen
C
Jij ren
D
Jij rennen

Slide 9 - Quizvraag

Het hele werkwoord is pakken. Wat is goed?
A
Hij pakkt
B
Hij pakken
C
Hij pakt
D
Hij paken

Slide 10 - Quizvraag

Het hele werkwoord is leren. Wat is goed?
A
Ik ler
B
Ik lerr
C
Ik leer
D
Ik leren

Slide 11 - Quizvraag

Het hele werkwoord is wonen. Wat is goed?
A
Jij wonen
B
Jij woont
C
Jij wont
D
Jij woon

Slide 12 - Quizvraag

Het hele werkwoord is maken. Wat is goed?
A
Wij maken
B
Wij maakt
C
Wij makt
D
Jullie maakt

Slide 13 - Quizvraag

Werkwoorden met een V en een Z
Schrijven 
Ik schrijf
U schrijft
Hij/zij schrijft 
Wij schrijven
Jullie schrijven

Kiezen
Ik kies
U kiest
Hij/ zij kiest
Wij kiezen
Jullie kiezen




Werkwoorden eindigen nooit met een V of een Z.

Slide 14 - Tekstslide

Zinnen maken
Wie / wat - werkwoord - rest (wanneer/ wat/ waar)

Ik - bel - morgen. 
We - moeten - naar school.
Zij - leest - een boek.
De leerlingen - schrijven - de woorden.

Slide 15 - Tekstslide

Welke zinsvolgorde is goed?
A
De bot eet hond een.
B
Eet de hond een bot.
C
Een bot eet de hond.
D
De hond eet een bot.

Slide 16 - Quizvraag

Welke zinsvolgorde is goed?
A
Marie maakt het huiswerk.
B
Het maakt Marie huiswerk.
C
Maakt Marie het huiswerk.
D
Het huiswerk maakt Marie.

Slide 17 - Quizvraag

Welke zinsvolgorde is goed?
A
De film begint om zeven uur.
B
De film om begint zeven uur.
C
Begint zeven uur de film om.
D
Om zeven uur begint de film.

Slide 18 - Quizvraag

Welke zinsvolgorde is goed?
A
De kinderen gaan naar de speeltuin.
B
Naar de kinderen speeltuin gaan.
C
Speeltuin de kinderen naar gaan.
D
De speeltuin naar gaan kinderen.

Slide 19 - Quizvraag

Welke zinsvolgorde is goed?
A
De kat slaapt.
B
De slaapt kat.
C
Slaapt de kat.
D
Kat de slaapt.

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Tekstslide

lidwoorden
voorzetsels

Slide 22 - Tekstslide

Hoeveel en wanneer

Slide 23 - Tekstslide

Spreekoefening: Het weer

Slide 24 - Tekstslide

leerdoelen

Slide 25 - Tekstslide

Wat heb je geleerd?
- Wat vond je van de les?
- Wat wil je volgende week leren?

Slide 26 - Tekstslide